Hersenen & zenuwstelsel INLEIDING
De informatie die door de zintuigen wordt opgevangen, wordt door het zenuwstelsel naar het ruggenmerg en de hersenen gestuurd. Daar wordt de informatie verwerkt en eventueel bewust ervaren: het ruiken van geuren, het zien van de omgeving, het luisteren naar muziek of het voelen van een speldenprik.
De hersenen en het zenuwstelsel zijn net een telefooncentrale;
Zeer complexe bouw Al vanaf de Oudheid zijn de hersenen een bron van onderzoek en vooral van speculatie geweest. De Griekse filosoof Plato was al van mening dat het gevoel en het denken zich in de hersenen bevinden. In de Renaissance kreeg men vooral belangstelling voor de anatomie van de menselijke hersenen. Met name Leonardo da Vinci en Vesalius leverden belangrijke bijdragen op dit gebied. Enige eeuwen later kon Antoni van Leeuwenhoek met behulp van de microscoop bewijzen dat zenuwen niet hol zijn, zoals men tot die tijd geloofde. Tegenwoordig zijn met behulp van speciale kleurtechnieken grote delen van de zeer complexe structuur van de hersenen in kaart gebracht. Het totaal van hersenen en zenuwstelsel kan worden verdeeld in een centraal
deel, bestaande uit de hersenen en het ruggenmerg, en een perifeer deel.
De hersenen bestaan uit de grote hersenen (cerebrum), de kleine hersenen
(cerebellum) en de hersenstam (truncus cerebri). De zenuwbanen in
de rest van het lichaam vormen het
perifere zenuwstelsel. De hersenen bestaan zoals alle andere organen in het lichaam uit cellen. De opbouw ervan is echter vele malen complexer dan die van andere structuren in het lichaam. De hersenen zijn opgebouwd uit zenuwcellen (neuronen) die omgeven zijn door een veelvoud aan steuncellen (gliacellen). Hoewel zenuwcellen veel gemeen hebben met andere lichaamscellen, zijn ze zeer gespecialiseerd. Hun vorm wijkt ook sterk af: ze lijken op een vertakte, uitgegroeide boom met een aantal korte uitlopers (dendrieten) en één lange uitloper (axon). Dit axon heeft een lengte van enkele centimeters tot zelfs meer dan een meter en is soms nog vertakt. Stijf opgerolde celmembranen (myelineschede) omwikkelen het axon. Schematische voorstelling van een zenuwbaan die in de
hersenen begint
De uiteinden van de axonen staan in contact met een volgende zenuwcel of met een spiercel. Deze contactplaatsen worden synapsen genoemd. Het kenmerkende van zenuwcellen is dat ze signalen kunnen vervoeren van de ene kant van de zenuwcel naar het uiteinde van het axon. Dat gaat door middel van elektrische activiteit; in vakkringen spreekt men van een actiepotentiaal. In de synaps wordt het signaal overgedragen op een andere zenuwcel of op een spiercel via een overdrachtsstof (ook wel boodschapperstof of neurotransmitter genoemd), waarna weer een nieuwe actiepotentiaal wordt opgewekt. Op deze manier kunnen signalen razendsnel van de ene kant van het lichaam via de hersenen of het ruggenmerg naar de andere kant worden doorgeseind.
Hersenfuncties Alle orgaanstelsels in het lichaam worden in feite bestuurd door de hersenen. In de grote hersenen komen via de gevoelsbanen (sensibele vezels) de prikkels van de zintuigen binnen. Daar worden zien, horen, ruiken, proeven en voelen mogelijk gemaakt. Als reactie hierop kunnen signalen ontstaan die via de bewegingsbanen (motorische vezels) naar andere delen van het zenuwstelsel worden vervoerd. Daardoor kunnen zogenoemde willekeurige – dat wil zeggen onder invloed van de wil – bewegingen van bepaalde spieren worden opgewekt. De kleine hersenen spelen een rol bij de controle van het bewegingspatroon en het evenwicht. Daarnaast bestaat er een systeem dat onwillekeurig – dus niet onder invloed van de wil – bepaalde lichaamsfuncties bestuurt. Dat noemt men het autonome zenuwstelsel. Dit systeem is onder andere verantwoordelijk voor het regelen van de hartslag, de spijsvertering, de lichaamstemperatuur en de ademhaling. In de hersenen bevinden zich twee zeer bijzondere organen: het hersenaanhangsel
(hypofyse) en de pijnappelklier (epifyse). Deze organen scheiden
stoffen af (neurohormonen) die veel klieren elders in het lichaam
beïnvloeden bij de productie van hormonen. Vele soorten medicijnen Mensen slikken, snuiven, roken of kauwen al eeuwenlang middelen die het centrale zenuwstelsel beïnvloeden. Het gaat dan vooral om stoffen die een bepaalde stemmingsverandering teweegbrengen, zoals alcohol, nicotine (in tabaksrook), coffeïne (in koffie), morfine of heroïne (uit opium) of cocaïne (uit cocabladeren). Er zijn echter nog veel meer stoffen met een centrale werking. Als men het enorme aantal functies dat het centrale zenuwstelsel uitoefent in aanmerking neemt, is het arsenaal aan geneesmiddelen met een speciale werking op dit complexe systeem niet echt groot. Daar staat tegenover dat het aantal middelen met een werking op het autonome zenuwstelsel aanzienlijk groter is; deze middelen komen ter sprake in diverse andere hoofdstukken. Op dit moment zijn de volgende groepen middelen met een 'centrale' werking beschikbaar:
De eerst vijf middelen van dit lijstje hebben doorgaans ook
invloed op het psychisch functioneren, de gemoedstoestand en de stemming. Ze
worden dan ook psychofarmaca genoemd. Het lijstje is echter nog niet
compleet. Eigenlijk horen de zogenoemde anaesthetica er ook bij. Deze
middelen worden uitsluitend gebruikt om patiënten (plaatselijk) te verdoven of
onder narcose te brengen voor een operatieve of diagnostische ingreep. Omdat
patiënten deze middelen nooit zelf hanteren, worden ze hier niet besproken.
Externe links: |