BLOED & BLOEDSOMLOOP INLEIDING
Verder speelt de bloedsomloop een belangrijke rol bij het handhaven van een min of meer constante lichaamstemperatuur. Bijna elke lichaamscel functioneert het best bij een temperatuur van circa 37 °C. Zowel lagere als hogere temperaturen kunnen de celfunctie ernstig verstoren. Daarnaast heeft bloed een afweerfunctie. In de eerste plaats doordat het via de bloedstelping een verwonding kan afdichten. In de tweede plaats doordat in het bloed afweercellen en door het afweersysteem gevormde antistoffen aanwezig zijn, die allerlei schadelijke micro-organismen (onder andere virussen, bacteriën) onschadelijk kunnen maken. Samenstelling en functie van het bloed Bloed bestaat uit twee fracties: de fractie waarin bloedcellen worden aangetroffen en de vloeibare fractie, het bloedplasma. Laat men bloed staan – waarbij men ervoor zorgt dat het niet stolt – dan zakken de bloedcellen naar beneden: de bloedbezinking. De snelheid waarmee dit binnen één uur gebeurt, heet de ‘bezinkingssnelheid van de erytrocyten’ (BSE); 3 à 7 mm bezinking geldt als normaal. Is deze waarde hoger, dan kan dat wijzen op een ziekteproces. De bloedcellen bestaan uit rode bloedcellen (erytrocyten), witte bloedcellen (leukocyten) en bloedplaatjes (trombocyten). De rode bloedcellen, die de rode kleur van het bloed veroorzaken, zijn essentieel voor het zuurstoftransport van de longen naar de plaatsen waar zuurstof nodig is, dus de cellen in weefsels en organen. Ook spelen ze een rol bij de afvoer van koolzuur. De diverse soorten witte bloedcellen zijn betrokken bij de afweerfunctie van het lichaam. Samen met de antistoffen kunnen ze micro-organismen die het lichaam zijn binnengedrongen, op effectieve wijze uitschakelen. De bloedplaatjes spelen een rol bij de bloedstelping (hemostase). Samen met de stollingsfactoren in het bloedplasma dichten ze een wond, waarna andere factoren zorgen voor een definitieve sluiting en herstel. Het volume van het bloedplasma bedraagt ongeveer 55 procent van het totale bloedvolume en bestaat voor ruim 90 procent uit water. Het totale bloedvolume staat onder invloed van de nieren. Deze kunnen plasmawater uit het bloed onttrekken of vasthouden, al naar gelang de behoefte. De rest van het bloedplasma bestaat vooral uit eiwitten en mineralen, die in het plasmawater zijn opgelost. Onder de eiwitten bevinden zich de genoemde antistoffen en stollingsfactoren. De overige eiwitten zijn van belang voor handhaving van de druk binnen de bloedsomloop, en voor de stroperigheid (viscositeit) en de zuurgraad van het bloed. Verder verzorgen de plasmaeiwitten het transport van hormonen in het lichaam.
Hart en vaatstelsel De energie die nodig is om het bloed door het lichaam te verplaatsen, wordt geleverd door het hart, dat dus de functie van pomp heeft. Omdat het hart het bloed zowel wegpompt als uit het vaatstelsel terugzuigt, kan het beschouwd worden als een zuigperspomp. [U kunt hier de werking van het hart op een interactieve manier bekijken.] De bloedsomloop bestaat uit twee delen: de grote bloedsomloop of lichaamscirculatie en de kleine bloedsomloop of longcirculatie. In beide bloedsomlopen vervult het hart de rol van zuigperspomp. De rechterhelft van het hart ontvangt het bloed uit de lichaamscirculatie – waar het zuurstof heeft afgegeven – en pompt het naar de longen. De linkerhelft van het hart krijgt het bloed terug uit de longen – waar het opnieuw van zuurstof is voorzien – en pompt het terug in de lichaamscirculatie. Het vaatstelsel bestaat uit drie achter elkaar liggende delen: het slagaderlijke deel of arteriële stelsel, het haarvatennet of capillaire stelsel en het aderlijke deel of veneuze stelsel. Via de kleinste vertakkingen van het arteriële stelsel, de arteriolen, stroomt het bloed de haarvaten van een weefsel of orgaan binnen. Arteriolen kunnen door verslapping of samentrekking van de spierwand meer of minder bloed in het haarvatennet toelaten, al naargelang de behoefte. In de haarvaten worden voedingsstoffen en zuurstof uitgewisseld tussen het bloed en het weefselvocht. Daar verandert het bloed dus van samenstelling. Het bloed uit het haarvatennet wordt verzameld in het veneuze vaatstelsel. Dat is een systeem van samenkomende vaten die in de richting van het hart steeds wijder worden. Bloeddrukregulatie Bij bloeddruk spreekt men altijd over een bovendruk (systolische bloeddruk) en een onderdruk (diastolische bloeddruk). De bovendruk is de druk op het moment dat het hart pompt. De onderdruk is de druk die gemeten wordt tijdens de (korte) rustfase van het hart. Bij gezonde volwassenen ligt de onderdruk tussen 75 en 90 mmHg (= kwikdruk in millimeters), terwijl de bovendruk tussen 120 en 140 mmHg ligt. De onderdruk stijgt met het ouder worden langzaam tot een maximum op een leeftijd tussen 55 en 60 jaar. De bovendruk vertoont vanaf de puberteit een voortdurend stijgende tendens.
Verloop van de bloeddrukwaarden bij gezonde mannen (doorlopende lijn) en vrouwen (stippellijn) in de loop van hun leven. Bron: Pharmaceutisch Weekblad.
De bloeddruk in ons lichaam wordt in principe bepaald door de pompwerking van het hart, de weerstand die het bloed ondervindt in de bloedvaten en het volume van het bloed dat circuleert. Er zijn veel factoren die hierop invloed kunnen uitoefenen. Zo kunnen bepaalde hersengedeelten, ‘stress’-zenuwen en het ‘stress’-hormoon adrenaline de hartwerking beïnvloeden. De weerstand die het bloed ondervindt in de bloedvaten, wordt vooral bepaald door de spanning van de spiertjes rond de bloedvaten. De spanning van deze spiertjes wordt beïnvloed door de ‘stress’-zenuwen, het 'stress'-hormoon adrenaline uit de bijnieren en de hormonen renine uit de nieren en angiotensine uit de lever en het bloed. Het circulerend volume van het bloed wordt vooral bepaald door de mate van opname, uitscheiding en heropname van zout en vocht via de nieren. Hierbij speelt de activiteit van het 'RAAS' (renine-angiotensine-aldosteron-systeem) een hele belangrijke rol. Aldosteron is een hormoon uit de bijnieren. Bloeddrukmeting Om een betrouwbare indruk te krijgen van de bloeddruk, moet de druk een aantal malen worden gemeten. De bloeddruk kan in de loop van de dag flink schommelen. Tijdens sport en inspanning is hij wat hoger dan tijdens de slaap. Ook emoties, ‘stress’ en andere factoren kunnen de bloeddruk beïnvloeden. Volgens het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en het Nederlands Huisartsen Genootschap kan pas na drie tot vijf metingen een goede schatting van de bloeddruk worden gemaakt. De bloeddruk moet bij voorkeur tweemaal per consult worden gemeten, gedurende een periode van enkele weken (drie metingen) tot zes maanden (vijf metingen). Externe links: |