LUCHTWEGEN & ADEMHALING INLEIDING
De luchtwegen beginnen in de neusholte (nasopharynx) en gaan via de keelholte (oropharynx) en het strottenhoofd (larynx) over in de luchtpijp (trachea). De mond is in zekere zin een noodingang en -uitgang voor de ademhaling wanneer de neus verstopt is of bij een zeer grote lichamelijke inspanning. De luchtpijp (hoofdbronchus) vertakt zich in de borstholte in een linker- en rechterluchtpijp, die zich op hun beurt verder vertakken in de linker- en de rechterlong. De kleinere luchtpijpen (bronchiën) vertakken zich steeds verder. De fijnste vertakkingen (bronchioli) monden ten slotte uit in de longblaasjes (alveoli). Vanaf de neus tot vlak aan de longblaasjes zijn de luchtwegen bekleed met zogenoemde trilhaarcellen die stofdeeltjes vanuit de diepere longgedeelten naar de keelholte kunnen verplaatsen. Daarnaast komen er ook slijmcellen voor. Door hoesten en rochelen kunnen slijm (sputum) en ingeademde deeltjes die niet in de luchtwegen thuishoren, verwijderd worden.
Ademhaling De ademhaling is het proces waarbij de zuurstof uit de buitenlucht in het bloed wordt opgenomen, terwijl tegelijkertijd kooldioxide (koolzuurgas, CO2) wordt afgegeven. Dit proces speelt zich af in de longblaasjes. De longen zijn eigenlijk een enorme verzameling dunvliezige blaasjes; naar schatting ongeveer 300 miljoen, met een totale oppervlakte van een tennisbaan. De longblaasjes staan via de diverse kleinere en grotere luchtpijpvertakkingen in contact met de buitenlucht. Ze zijn opgehangen in een hermetisch afgesloten blaasbalg, de borstholte (thorax). Onder invloed van ademhalingsspieren van de borstkas, het middenrif en de buikspieren kan de borstholte ritmisch groter en kleiner worden gemaakt. De longen, die elastisch zijn, volgen deze bewegingen. Bij het groter worden van de borstholte zuigen ze verse lucht aan van buiten (inademing), terwijl ze bij het kleiner worden ‘afgewerkte’ lucht naar buiten persen (uitademing. Zuurstof uit de verse lucht wordt in de longblaasjes door het bloed opgenomen en via de linkerhelft van het hart naar de lichaamscellen vervoerd. Koolzuur, dat als afvalstof uit de weefsels via de rechterhelft van het hart door het bloed naar de longblaasjes is getransporteerd, wordt met de uitademing afgevoerd naar de buitenlucht. De inademingslucht bevat ongeveer 21 procent zuurstof en de uitademingslucht nog maar net 14,5 procent. Bij het koolzuurgas is dat omgekeerd: de inademingslucht bevat 0,04 procent koolzuurgas en de uitademingslucht 5,5 procent.
Ademregulatie De ademhaling wordt gereguleerd in een speciaal deel van het centrale zenuwstelsel (hersenstam), dat ademcentrum wordt genoemd. In het ademcentrum worden signalen ontvangen die informatie bevatten over het zuurstof- en koolzuurgehalte in het bloed en in diverse weefsels. Ook ontvangt het signalen die te maken hebben met de rekbaarheid van het longweefsel. Nadat de signalen zijn verwerkt, wordt de informatie doorgestuurd naar de ademhalingsspieren, zodat er voldoende diep en voldoende frequent wordt geademd. Dit subtiele samenspel van informatieverwerking en opdrachtverstrekking zorgt voor een regelmatig ademritme dat volledig is afgestemd op de behoefte van het lichaam. Vooral de koolzuurconcentratie in het bloed zet het ademcentrum aan tot het uitzenden van een inademingsprikkel. Hoe hoger de concentratie koolzuur, des te sterker wordt het ademcentrum geprikkeld en des te sneller en dieper is de inademing. Bij een flinke lichamelijke inspanning, waarbij de zuurstofbehoefte en de koolzuurproductie groter zijn dan bijvoorbeeld tijdens de slaap, zal de ademhaling dan ook veel intensiever verlopen. Ademnood Ademnood of benauwdheid kan op allerlei manieren ontstaan en is een (zeer) onprettige gewaarwording. Plotselinge ademnood is een hele gevaarlijke toestand, waarbij onmiddellijk moet worden ingegrepen. Dat komt bijvoorbeeld voor wanneer iemand zich verslikt en de luchtpijp verstopt raakt door een voedselbestanddeel (bijvoorbeeld een stukje appel). Daarnaast kan ademnood natuurlijk ontstaan door grote lichamelijke inspanning.
Als
de zuurstofbehoefte groter wordt dan het aanbod via de longen, gaan we ‘hijgen’
en
worden we benauwd. Stoppen we met de inspanning, dan is de benauwdheid meestal
gauw voorbij. Hetzelfde kan gebeuren als we ons op grote hoogten bevinden, zoals
in
de bergen. Een andere situatie doet zich voor als de ademnood wordt veroorzaakt
door een ziekte. Meestal gaat het om een ziekte waarbij de longen betrokken
zijn,
zoals astma, longontsteking, tuberculose en longemfyseem. Er zijn echter ook
andere
oorzaken van ademnood, zoals een gestoorde hartfunctie, bloedarmoede,
stofwisselingsstoornissen,
bewusteloosheid, overdosering van bepaalde geneesmiddelen (bijvoorbeeld
van opiaten) en spierziekten. Externe links: |