hormonen & stofwisseling SCHILDKLIERZIEKTEN
Hyperthyreoïdie (overactieve schildklier) In het algemeen is het zo dat bij hyperthyreoïdie allerlei lichamelijke processen te snel verlopen doordat er te veel schildklierhormonen aanwezig zijn. De patiënten hebben dan ook veel verschillende klachten en verschijnselen, die in wisselende mate kunnen optreden: verhoogde activiteit, versnelde polsslag en hartkloppingen, warmte-intolerantie, rusteloosheid, nervositeit, lichte vermoeidheid, transpireren, slapte, gewichtsverlies ondanks toegenomen eetlust, beven, spierpijn, onregelmatige menstruaties en brijachtige ontlasting. Vaak is een te snel werkende schildklier vergroot of gezwollen. Men spreekt dan van struma of krop. Er zijn verschillende ziekten die een te snel werkende schildklier kunnen
veroorzaken. Eén daarvan is de ziekte van Graves-Basedow. Men beschouwt deze
ziekte als een auto-immuunziekte. Bij deze ziekte produceert het lichaam stoffen
die ervoor zorgen dat de schildklier te snel gaat werken. De ziekte kan op elke
leeftijd voorkomen, maar vooral bij vrouwen (zevenmaal vaker dan bij mannen) in
de leeftijd tussen 25 en 50 jaar.
Behandeling Bij een operatie wordt ongeveer 90 procent van de schildklier verwijderd. Meestal is dat voldoende om de klachten te laten verdwijnen. De kans bestaat echter dat het restant van de schildklier te weinig schildklierhormonen (hypothyreoïdie!) produceert. Het tekort kan dan eenvoudig worden aangevuld met het schildklierhormoon levothyroxine. Dit preparaat moet dan wel levenslang worden ingenomen. De behandeling met radioactief jodium is gebaseerd op het gegeven dat jodium zich uitsluitend ophoopt in de schildklier. Daardoor wordt uitsluitend schildklierweefsel vernietigd; er wordt dus geen schade aangericht in de rest van het lichaam. Na een dergelijke behandeling zal 50 procent van de patiënten een normaal functionerende schildklier hebben, terwijl bij 30 procent de schildklier nog steeds te snel werkt. Bij 20 procent van de patiënten is na de behandeling sprake van hypothyreoïdie, zodat levenslang levothyroxine moet worden geslikt.
Hypothyreoïdie (onderactieve schildklier) De klachten en verschijnselen die zich bij hypothyreoïdie kunnen voordoen, komen ook bij sommige andere ziekten voor. Dat is de reden dat deze afwijking vaak pas laat wordt herkend. Bovendien ontstaan de klachten meestal zeer geleidelijk. Veel voorkomende klachten zijn: traagheid, kouwelijkheid, lusteloosheid en sloomheid, soms depressie, droge huid, slechte haar- en nagelgroei, gewichtstoename en een pafferige gelaatsuitdrukking. Een vrij specifieke klacht is het uitvallen van de haren aan de buitenkant van de wenkbrauwen. Daarnaast is het risico op hart- en vaatziekten verhoogd, doordat er ook stoornissen in de vetstofwisseling bestaan (onder andere van cholesterol). Meestal is het tekort aan schildklierhormoon het gevolg van een langdurige ontstekingsachtige ziekte van de schildklier (bijvoorbeeld het struma van Hashimoto) die in het begin nauwelijks wordt opgemerkt. Een andere oorzaak van hypothyreoïdie is een eerdere behandeling van een te snel werkende schildklier (zie hierboven). Soms is het gebruik van bepaalde typen medicijnen de oorzaak. Ook een extreem jodiumtekort kan hypothyreoïdie veroorzaken. Ongeacht de oorzaak wordt vrijwel altijd dezelfde behandeling ingesteld. De behandeling is erop gericht het tekort aan schildklierhormoon aan te vullen. Dat gebeurt met het schildklierhormoonpreparaat levothyroxine (merkloos, Eltroxin®, Euthyrox®, Thyrax Duotab®, Thyrofix®, Thyrosint®) of met liothyronine (Cytomel®), dat identiek is aan het natuurlijke trijoodthyronine (ook wel liothyronine of T3 genoemd). De behandeling met levothyroxine heeft sterk de voorkeur boven liothyronine vanwege de veel stabielere plasmaspiegels. De capsules, tabletten of drank moeten dagelijks op de nuchtere maag worden ingenomen. Op basis van het gehalte in het bloed wordt bij iedere patiënt afzonderlijk de optimale dosering vastgesteld. De dosering wordt meestal geleidelijk verhoogd, totdat er geen klachten meer zijn. De medicijnen zullen in principe levenslang moeten worden gebruikt. Minstens één keer per jaar moet het gehalte in het bloed worden gecontroleerd. Externe links: |