Hersenen
&
zenuwstelsel
EPILEPSIE
Onweer in de
hersenen
Epilepsie, ook wel vallende
ziekte genoemd, is een verzamelnaam van aandoeningen waarbij plotseling
storingen in de hersenfunctie ontstaan, die meestal voorbijgaan. Afhankelijk van
het type is er sprake van een daling van de bewustzijnsgraad, soms zelfs van
bewusteloosheid en verder zijn er allerlei lichamelijke verschijnselen
(spiertrekkingen, tongbijten, ongecontroleerd plassen en poepen).
De aanval ontstaat doordat een groep hersencellen overactief wordt en in het
wilde weg elektrische signalen afgeeft. Daardoor kunnen in de rest van het
lichaam allerlei ongewenste verschijnselen optreden, terwijl de bewustzijnsgraad
sterk is gedaald.
Epilepsie kan het gevolg zijn van aangeboren afwijkingen, maar ook van
beschadigingen door hersenletsel, infectie of ontsteking, beroerte of tumor.
Vaak is er echter geen duidelijke oorzaak te vinden. Naar schatting één op de
125 à 250 mensen lijdt aan een of andere vorm van epilepsie.
Aanvallen
in vele soorten
en maten
De meest opvallende vorm is de grote aanval (‘toeval’, ‘grand
mal’). De patiënt verliest het bewustzijn, valt op de grond (vandaar de naam
‘vallende ziekte’) en slaakt een gil. De spieren maken trekkende en
schokkende bewegingen (tonische en
klonische
convulsies; zie ook figuur), er verschijnt schuim op de mond, de patiënt
bijt op zijn tong en wordt incontinent. Na een paar minuten volgt een periode
van slapte en coma, waarna de patiënt ontwaakt en zich niets van de aanval
herinnert.
Een andere vorm is de absence (‘petit mal’), die vooral bij
kinderen voorkomt. Er is dan sprake van een verminderd bewustzijn gedurende
enkele seconden tot hooguit een halve minuut: men is even niet aanspreekbaar.
Dagelijks kunnen tientallen van dergelijke kleine aanvallen optreden.
Een derde vorm, de partiële of focale aanval, begint vaak met een vreemde sensatie
in een bepaald lichaamsdeel, waarna buiten de wil van de patiënt een
plaatselijke spiertrekking (duim, grote teen, of in het gezicht) optreedt.
Meestal is er bij een partiële/focale aanval geen bewustzijnsverlies, maar in een enkel
geval kan ook het bewustzijn enigszins worden beïnvloed. Na enkele minuten is de
aanval meestal voorbij.
Behalve de beschreven aanvalsvormen, zijn er nog verschillende andere vormen van
epilepsie bekend.
Als iemand één enkele aanval heeft, betekent dat nog niet dat hij epilepsie
heeft. Zeer sterke prikkels, bijvoorbeeld een snelle en ernstige daling van het
bloedsuikergehalte (hypoglykemie), een extreem slaapgebrek of een
gigantische alcoholconsumptie, kunnen bij iedereen een epileptische aanval
provoceren. Van epilepsie is pas sprake als ook aanvallen ontstaan zonder
dergelijke provocerende prikkels, spontaan dus. In de definitie van epilepsie is
sprake van kortdurende gebeurtenissen, maar soms volgen de aanvallen elkaar zo
snel op dat de patiënt niet bij bewustzijn komt; men spreekt dan van een status
epilepticus. Dit is een levensbedreigende toestand; de patiënt moet
onmiddellijk worden behandeld.
Uitgangspunten
voor de
therapie
Het spreekt voor zichzelf dat een juiste diagnose de basis vormt voor een
effectieve behandeling met medicijnen. De diagnose epilepsie berust vooral op
klinische gegevens, zoals de aard van de symptomen, waaraan het
elektro-encefalogram (EEG; zie kader) een (belangrijke) bijdrage kan
leveren. Voor het bepalen van de prognose en de keuze van de medicatie
is het van groot belang het type epilepsie nauwkeurig in kaart te brengen. De
keuze van het medicijn is namelijk sterk afhankelijk van de
vorm van epilepsie en het aanvalstype dat behandeld moet worden.
Het
elektro-encefalogram (EEG)
|
Tijdens een
epileptische aanval neemt de elektrische activiteit in de hersenen toe. De
spanningsveranderingen die door de toegenomen activiteit in de hersenneuronen
worden opgewekt, kunnen op enige afstand worden waargenomen. Dat gebeurt door op
de schedel geplaatste elektroden die verbonden zijn met een gevoelige
galvanometer, de elektro-encefalograaf.
Als bepaalde groepen neuronen tegelijk actief worden, wordt het
potentiaalverschil met niet-actieve hersengebieden groter en zichtbaar op het
elektroencefalogram
(EEG). Omdat er op de schedel op ongeveer twintig verschillende plaatsen
elektroden worden geplakt, kan nauwkeurig worden vastgesteld in welk gedeelte
van de hersenen de abnormale elektrische activiteit plaatsvindt. De
verschillende vormen van epilepsie veroorzaken tamelijk specifieke patronen in
de elektrische hersenactiviteit, vandaar dat het EEG een belangrijk hulpmiddel
is bij de diagnostiek. Aanvallen kunnen soms worden opgewekt door
slaaponthouding, lichtflitsen, hyperventilatie enzovoort. Daardoor kunnen de
EEG-afwijkingen ook tijdens het diagnostisch onderzoek in het ziekenhuis worden
opgeroepen. Daarnaast is het EEG van belang voor de prognose: hoe groot is de
kans op een nieuwe aanval binnen twee jaar? |
De diagnose epilepsie wordt altijd door de neuroloog gesteld –
vooral om te bepalen om welke vorm van epilepsie het gaat. Op basis van de
diagnose schrijft hij vervolgens medicijnen voor. Het is al enkele jaren
gebruikelijk de behandeling te starten met één geneesmiddel (monotherapie).
In verband met de eventuele bijwerkingen en de langdurige behandeling wordt
altijd begonnen met lage doseringen, die geleidelijk worden verhoogd tot de
aanvallen voldoende worden onderdrukt. Als dat niet lukt, bijvoorbeeld doordat
er bijwerkingen ontstaan, wordt overgegaan op een ander middel, dat in eerste
instantie naast het eerste middel wordt gegeven, terwijl het eerste middel
vervolgens geleidelijk wordt verminderd. Voldoet het tweede middel ook niet, dan
kan een combinatie van twee middelen in aanmerking komen.
Anti-epileptica
De
medicijnen die bij de behandeling van epilepsie in aanmerking komen heten anti-epileptica; ze onderdrukken
of voorkomen dat er een abnormale, elektrische activiteit in de hersenen
ontstaat.
Onderhoudsbehandeling
Afgezien van de middelen die bij status epilepticus worden gebruikt,
worden anti-epileptica continu gebruikt om het optreden van
aanvallen te verminderen of zelfs geheel te voorkómen. Het gaat hier dus om een
preventieve
onderhoudsbehandeling. De eerstekeuzemiddelen bij partiële of
focale epilepsie zijn carbamazepine (merkloos, Tegretol®),
lamotrigine (merkloos, Lamictal®), levetiracetam (merkloos,
Keppra®, Matever®),
oxcarbazepine
(merkloos, Trileptal®) en valproïnezuur (merkloos, Depakine®,
Natriumvalproaat,
Valproïnezuur FNA). Bij gegeneraliseerde tonisch-clonische vormen
van epilepsie zijn
lamotrigine, levetiracetam en valproïnezuur de eerstekeuzemiddelen, terwijl ethosuximide (Ethymal®) het eerstekeuzemiddel
is bij 'absences' bij kinderen en valproïnezuur bij volwassenen.
Niet-classificeerbare vormen van epilepsie worden doorgaans eveneens behandeld met
lamotrigine, levetiracetam of valproïnezuur. Afhankelijk van
de vorm van epilepsie kan doorgaans met één van deze middelen het ontstaan van
aanvallen worden voorkomen. Voorwaarde is dat deze middelen iedere dag worden
ingenomen, steeds op hetzelfde tijdstip en precies in de dosis die door de
neuroloog is vastgesteld.
Anti-epileptica van keuze bij de behandeling van epilepsie
|
type epilepsie |
eerste keuze |
andere keuze |
I PARTIËLE/FOCALE
AANVALLEN |
carbamazepine, lamotrigine,
levetiracetam, oxcarbazepine,
valproïnezuur |
clobazam, clonazepam,
fenytoïne,
fenobarbital,
primidon, brivaracetam,
gabapentine, lacosamide,
perampanel, pregabaline
retigabine, topirimaat,
zonisamide |
II GEGENERALISEERDE
AANVALLEN
absences (‘petit mal’)
tonisch-klonische
aanvallen (‘grand mal’)
|
ethosuximide (bij kinderen),
valproïnezuur (bij volwassenen)
lamotrigine, levetiracetam,
valproïnezuur |
lamotrigine
carbamazepine, clobazam,
clonazepam, fenobarbital,
primidon, oxcarbazepine,
topirimaat |
III NIET-CLASSIFICEERBARE
AANVALLEN
|
lamotrigine, levetiracetam,
valproïnezuur |
clobazam, clonazepam
topiramaat, permpanel |
IV STATUS EPILEPTICUS
|
clonazepam, midazolam
diazepam (in thuissituatie) |
diazepam
|
De hierboven genoemde anti-epileptica vormen in
feite de basismedicatie bij de behandeling van epilepsie. Toch blijkt in de
praktijk dat niet altijd iedere patiënt hiermee optimaal kan worden geholpen.
Dat kan te maken hebben dat het gekozen middel toch niet voldoende bescherming
biedt tegen het optreden van aanvallen. Maar het kan ook te maken hebben met
optreden van hinderlijke of zelfs onaanvaardbare bijwerkingen. Gelukkig zijn er
dan nog een flink aantal tweedekeuzemiddelen beschikbaar die als
alternatief kunnen worden ingezet. Ze zijn in de onderstaande overzichtstabel
vermeld als 'overige middelen'. Als de werkzaamheid van het
eerstekeuzemiddel tekortschiet kan één van deze middelen aan de medicatie worden
toegevoegd waardoor de behandeling effectiever wordt. Dat wordt 'add-on'
medicatie genoemd.
Bijwerkingen
Sufheid, duizeligheid, maag-darmklachten, tremoren, gewichtstoename zijn
bijwerkingen die wel eens kunnen optreden, evenals jeuk en huiduitslag. Een
ander punt is dat de meeste anti-epileptica de betrouwbaarheid van de
anticonceptiepil van het ‘sub-
50’-type
verminderen. In dergelijke gevallen moet een hoger gedoseerde anticonceptiepil
worden voorgeschreven, de zogenoemde ‘50-pil’ (zie ook
het onderdeel 'anticonceptie' in de sectie 'Seks & Voortplanting').
Een ander probleem is dat diverse frequent toegepaste anti-epileptica, bij
gebruik tijdens de zwangerschap, de kans op aangeboren afwijkingen bij de
pasgeborene vergroten.
overzicht
medicatie bij
epilepsie |
stofnaam |
merknaam® |
toedieningsvorm:
sterkte |
partiële/focale aanvallen |
carbamazepine
lamotrigine
levetiracetam
oxcarbazepine
valproïnezuur
|
merkloos, Tegretol®
merkloos, Lamictal®
merkloos, Keppra®
Matever®
merkloos, Trileptal®
merkloos, Depakine®
Natriumvalproaat
Valproïnezuur FNA
|
stroop/suspensie:
20 mg/ml
tablet (mga*): 100-400 mg
tablet: 2-200 mg
drank: 100 mg/ml
tablet: 250, 500 en 1000 mg
suspensie: 60 mg/ml
tablet: 300 en 600 mg
capsule (mga*):
150-600 mg
drank, stroop:
40 en 60 mg/ml
druppelvloeistof:
300 mg/ml
granulaat mga*: 100-1000 mg
tablet (mga*): 150-600 mg
zetpil: 250 en 500 mg |
gegeneraliseerde aanvallen |
ethosuximide
lamotrigine
levetiracetam
valproïnezuur |
Ethymal®
merkloos, Lamictal®
merkloos, Keppra®
Matever®
merkloos, Depakine®
Natriumvalproaat
Valproïnezuur FNA |
capsule: 250 mg
stroop: 62½ mg/ml
tablet: 2-200 mg
drank: 100 mg/ml
tablet: 250, 500 en 1000 mg
capsule
(mga*):
150-600 mg
drank, stroop:
40, 60 mg/ml
druppelvloeistof:
300 mg/ml
granulaat mga*: 100-1000 mg
tablet (mga*): 150-600 mg
zetpil: 250 en 500 mg |
niet-classificeerbare aanvallen |
lamotrigine
levetiracetam
valproïnezuur
|
merkloos, Lamictal®
merkloos, Keppra®
Matever®
merkloos, Depakine®
Natriumvalproaat
Valproïnezuur FNA
|
tablet: 2-200 mg
drank: 100 mg/ml
tablet: 250, 500 en 1000 mg
capsule (mga*):
150-600 mg
drank, stroop:
40 en 60 mg/ml
druppelvloeistof:
300 mg/ml
granulaat mga*: 100-1000 mg
tablet (mga*): 150-600 mg
zetpil: 250 en 500 mg |
overige
anti-epileptica (tweedekeuzemiddelen) |
brivaracetam
clobazam
clonazepam
felbamaat
fenobarbital
fenytoïne
gabapentine
lacosamide
perampanel
pregabaline
primidon
retigabine
rufinamide
stiripentol
topiramaat
vigabatrine
zonisamide |
Briviact®
merkloos, Frisium®
merkloos, Rivotril®
Taloxa®
merkloos
Fenobarbital FNA
merkloos
Diphantoïne Z®
Fenytoïne FNA
merkloos, Neurontin®
Vimpat®
Fycompa®
merkloos, Lyrica®
Mysoline®
Trobalt®
Inovelon®
Diacomit®
merkloos, Topamax®
Sabril®
merkloos, Zonegran® |
drank:
10 mg/ml
tablet: 25, 50, 75 en 100 mg
tablet: 10 en 20 mg
druppelvloeistof: 2½ mg/ml
tablet: ½ en 2 mg
suspensie:
120 mg/ml
tablet: 600 mg
drank: 4 mg/ml
tablet: 25, 50 en 100 mg
suspensie: 15 mg/ml
tablet: 23-92 mg
capsule: 100, 300 en 400 mg
tablet: 600 en 800 mg
stroop: 10 mg/ml
tablet: 50 en 150 mg
tablet: 2, 4, 6, 8, 10 en 12 mg
capsule: 25, 75, 150 en 300 mg
tablet: 250 mg
tablet: 50 en 100 mg
suspensie: 40 mg/ml
tablet: 200 en 400 mg
capsule, suspensie: 250 en 500 mg
capsule, tablet: 15-200 mg
drank, tablet: 500 mg
capsule: 25, 50 en 100 mg |
status epilepticus |
clonazepam
diazepam
midazolam
|
merkloos, Rivotril®
merkloos, Stesolid®
merkloos, Dormicum®
|
injectievloeistof:
1 mg/ml
druppelvloeistof: 2½ mg/ml
injectievloeistof: 5 mg/ml
rectiole: 5 en 10 mg
oplossing voor injectie of
rectale toediening: 5 mg/ml
neusspray: ½, 1¼ of 2½ mg/dosis |
mga* = met
gereguleerde afgifte |
BLOEDCONCENTRATIES
Voor een juiste instelling van de dosering moet – in de beginfase – regelmatig
de concentratie van het middel in het bloed worden bepaald, omdat die doorgaans
niet kan worden voorspeld op basis van de gegeven dosis. De bloedconcentratie
van het anti-epilepticum moet ook worden bepaald direct na een aanval, als er
ondanks een voldoende hoge dosis geen effect is. Ook bij een mogelijke toxische
concentratie dient dit te gebeuren, maar ook bij mogelijke interacties met andere medicijnen, bij
orgaanfunctiestoornissen of als de patiënt fenytoïne gebruikt.
Bij volwassenen die zijn ingesteld op een anti-epilepticum en die enkele jaren
(twee tot vijf jaar) geen aanvallen meer hebben gehad, wordt geprobeerd het
medicijn langzaam te verminderen (afbouwen). Bij kinderen wordt dat na twee jaar
al geprobeerd.
Status epilepticus
Bij een status epilepticus – zoals gezegd een levensbedreigende situatie,
waarbij de aanval of een serie kort op elkaar volgende aanvallen langer dan tien
minuten duurt – moet onmiddellijk worden ingegrepen met middelen die de aanval
ogenblikkelijk kunnen afkappen. Dan zijn clonazepam
(merkloos, Rivotril®), diazepam (merkloos, Stesolid®)
of midazolam (merkloos, Dormicum®) de eerstekeuzemiddelen. Voorwaarde is dat er snel een hoge
concentratie van de werkzame stof in het bloed wordt bereikt. Dat kan als
deze stoffen rechtstreeks in een ader (intraveneus) worden geïnjecteerd.
Een andere mogelijkheid is toediening als druppelvloeistof aan het
wangslijmvlies (buccaal), als sprayvloeistof in de neus (nasaal)
of als klysmavloeistof in de anus (rectaal).
Als er geen arts in de buurt is, moet de partner of een familielid een
rectiole (microklysma) met diazepam via de anus
toedienen (zie ook
toedieningsinstructie microklysma
hieronder).
Koortsstuipen
bij
kinderen
Een koortsstuip (koortsconvulsie) bij kinderen is een korte aanval
(korter dan vijftien minuten) van spiertrekkingen en spierkramp. Zo’n stuip komt
nogal eens voor bij kinderen tussen 6 maanden en 5 jaar oud die koorts hebben.
Uit een uitgebreid onderzoek bleek dat ongeveer 5 procent van alle kinderen ooit
een koortsstuip heeft gehad. Het optreden van een koortsstuip hoeft niets te
maken te hebben met epilepsie of andere neurologische aandoeningen. Alleen als
een kind er vaker last van heeft, zal een verwijzing naar de neuroloog nodig
zijn.
Uiteraard raken ouders behoorlijk overstuur als hun kind voor de eerste keer een
koortsstuip heeft. De gewaarschuwde huisarts zal, als het kind bij aankomst nog
stuipen vertoont, meteen een microklysma (rectiole) met diazepam
(merkloos, Stesolid®) toedienen. Een microklysma is een flacon van zacht plastic met een
lange tuit, waarin zich een kleine hoeveelheid vloeistof met werkzame stof
bevindt. De vloeistof wordt via de anus toegediend door de tuit van de flacon zo
diep mogelijk in de aarsopening te plaatsen en de flacon helemaal leeg te
knijpen. Als diazepam op deze manier wordt toegediend, kunnen de stuipen binnen
enkele minuten verminderen of zelfs helemaal verdwijnen. Meestal laat de arts een
microklysma bij de ouders achter voor het geval er nogmaals een aanval van
koortsstuipen ontstaat. Heeft het kind nog (hoge) koorts, dan schrijft hij zeker
ook een recept uit voor paracetamol (merkloos,
Daro Paracetamol®, Kinderparacetamol®, Panadol®, Pinex®,
Sinaspril Paracetamol®)
om de koorts te onderdrukken (zie ook
kleine pijnstillers
in het onderdeel
'Pijnstillers'
in de sectie
'Pijn
&
Pijnbestrijding'). Of daarmee hernieuwde koortsstuipen effectief kunnen
worden voorkomen is echter nooit aangetoond.
overzicht
medicatie bij
koortsstuipen |
stofnaam |
merknaam® |
toedieningsvorm:
sterkte |
diazepam |
merkloos, Stesolid® |
rectiole: 5
en 10 mg |
paracetamol
|
merkloos,
Daro
Paracetamol® Kinderparacetamol®
Panadol®, Pinex®
Sinaspril Paracetamol® |
smelttablet: 125
en 250 mg
stroop: 24 mg/ml
kauwtablet: 120 mg
zetpil: 60-250 mg |
Toedieningsinstructie
voor een microklysma
(rectiole)
|
 |
-
Leg het kind op een zij
met hoog
opgetrokken knieën.
-
Breng de tuit van
de
flacon zo diep mogelijk
in de anus.
-
Knijp de flacon
volledig
leeg.
-
Trek de flacon
terug,
maar houd hem (onder
de tuit) dichtgeknepen
om te
voorkomen dat
de vloeistof terugloopt.
|

Externe links:
https://www.thuisarts.nl
(Thuisarts.nl; Nederlands Huisartsen Genootschap)
https://www.apotheek.nl
(Apotheek.nl; KNMP)
https://www.hersenstichting.nl (Hersenstichting)
https://www.farmacotherapeutischkompas.nl
(Farmacotherapeutisch Kompas)
https://www.ge-bu.nl (Geneesmiddelenbulletin)
Terug |