SPIJSVERTERING & LEVER AANDOENINGEN van LEVER en GALWEGEN
Geelzucht, hepatitis en levercirrose Bij geelzucht (icterus) verkleuren huid, slijmvliezen en lichaamsvloeistoffen geel. Het opvallendst is de gele verkleuring van het oogwit en de donkere verkleuring van de urine. Vaak gaat geelzucht gepaard met jeuk. Geelzucht is het gevolg van een verhoogd bilirubine-gehalte van het bloed. Bilirubine is een afbraakproduct van de rode bloedkleurstof (hemoglobine), dat door de lever uit het bloed wordt gezuiverd en via de galwegen in de darm wordt uitgescheiden. Als de galwegen verstopt raken door een galsteen of een gezwel, wordt het bilirubinegehalte in het bloed te hoog en ontstaat er geelzucht.
Geelzucht kan echter ook het gevolg zijn van leverziekten als hepatitis of levercirrose. Hepatitis betekent leverontsteking; er zijn zowel acute als chronische vormen van hepatitis. Acute hepatitis wordt meestal door een virus veroorzaakt en is dus een infectie. Er zijn inmiddels vijf verschillende virussen ontdekt die acute hepatitis kunnen veroorzaken: hepatitis A tot en met hepatitis E. Hepatitis kan echter ook ontstaan door het gebruik van bepaalde geneesmiddelen. Verreweg de meest voorkomende vorm van hepatitis is die door overmatig alcoholgebruik (alcoholhepatitis). De klachten bij acute hepatitis beginnen meestal met moeheid en maag-darmklachten als misselijkheid en braken. De patiënt heeft ook koorts en meestal na een week ontstaat geelzucht. Hepatitis B – vroeger ook wel serumhepatitis genoemd vanwege de besmetting via een bloedtransfusie of geïnfecteerde injectiespuiten, hoewel hepatitis B ook via seksueel contact kan worden overgebracht (zie ook SOA in de sectie 'Seks & Voortplanting') – verloopt in de regel ernstiger dan hepatitis A. Het merendeel van de mensen met een acute hepatitis geneest binnen zes weken zonder nadelige gevolgen voor de lever. Een chronische hepatitis verloopt veel sluipender. De klachten zijn doorgaans moeheid, verminderde eetlust en een vol gevoel. Hepatitis B en vooral hepatitis C kunnen chronisch worden; bij hepatitis A is die kans nihil. Bij levercirrose is sprake van een schrompeling en verharding van de lever. Meestal gaat aan deze aandoening een of andere vorm van hepatitis vooraf. Net als bij chronische hepatitis is er een sluipend begin met lichte maag-darmklachten. In een later stadium kan zich vocht ophopen in de buikholte (ascites) en door ophoping van giftige stoffen in het bloed kan een algehele vergiftiging ontstaan. Vaak is levercirrose het gevolg van alcoholhepatitis, maar ook andere oorzaken zijn bekend. Levercirrose is niet te genezen, de leverafwijkingen zijn onherstelbaar. Het verloop is uiteindelijk dodelijk. Behandeling De behandelingsmogelijkheden zijn vrij beperkt. Voorop staat het wegnemen van de oorzaak, als die bekend is. Zijn alcohol of medicijnen de oorzaak, dan ligt stoppen met het gebruik voor de hand. Is een virusinfectie de oorzaak, dan ligt het voor de hand antivirale middelen toe te passen. De klachten bij hepatitis en levercirrose kunnen soms (maar beslist niet altijd) bestreden worden met medicijnen, die - zonder genezing te geven - specifiek een klacht of symptoom onderdrukken, zogenaamde symptomatica.
Antivirale middelen Bij de behandeling van chronische hepatitis C zijn de resultaten veel minder negatief dan jaren geleden. De combinatie van interferon-alfa (IntronA®, Roferon A®) dat driemaal per week onderhuids moet worden geïnjecteerd of peginterferon-alfa (Pegasys®, Pegintron®) dat éénmaal per week onderhuids moet worden geïnjecteerd, met ribavirine (merkloos, Rebetol®), dat tweemaal daags via de mond (oraal) wordt toegediend, was jarenlang de standaardbehandeling, maar is door de komst van de nieuwste generatie middelen inmiddels achterhaald. Ongeveer de helft (40-60%) van de behandelde patiënten - namelijk diegenen die besmet zijn met het zogenaamde hepatitis C-virus genotype 1 - reageert goed op deze therapie, dat wil zeggen dat na zes tot twaalf maanden alle virusdeeltjes uit het bloed zijn verdwenen. Bij patiënten besmet met een ietwat andere type hepatitis C-virus (genotype 2 of 3) kan dat zelfs oplopen tot 80-95% van de behandelde personen. De therapie moet, onder andere afhankelijk van het genotype (dit is de som van de erfelijke eigenschappen van een organisme in dit geval van het virus) en de hoogte van de virale belasting in het bloed, een half jaar of een jaar worden voortgezet. In 2012 is een nieuw middel geregistreerd voor de behandeling van chronische hepatitis C genotype 1, de moeilijkst te behandelen vorm dus: boceprevir (Victrelis®). De behandeling hiermee is altijd in combinatie met (peg)interferon-alfa en ribaverine. De toevoeging van boceprevir aan de bovengenoemde standaardtherapie geeft een aanzienlijk grotere kans (70-80% in plaats van 40-60%) op een succesvolle behandeling, echter wel ten koste van meer bijwerkingen. Behalve griepachtige verschijnselen door (peg)interferon-alfa vooral bloedarmoede, ernstige huiduitslag en jeuk. In 2014 kwamen in Nederland simeprevir (Olysio®) en sofosbuvir (Sovaldi®) op de markt, een jaar later gevolgd door daclatasavir (Daklinza®). Ze zijn de eerste vertegenwoordigers van een nieuwe klasse antivirale middelen. In combinatie met andere middelen zoals ribaverine zijn ze overtuigend effectief en veilig: bij een groot deel van de patiënten met chronische hepatitis C was na 12 tot 24 weken behandeling geen virusdeeltjes meer detecteerbaar. Gebruik van simeprevir of sofosbuvir in combinatie met peginterferon-alfa en ribavirine kan de behandelduur verkorten tot 12 weken, waar de huidige behandeling 24 tot 48 weken duurt. Een combinatie met twee of drie middelen is echter nodig om resistentievorming tegen te gaan; sofosbuvir vormt daarbij de hoeksteen van de behandeling. Er zijn op dit moment zes vaste combinaties die zeer effectief zijn, verkrijgbaar onder de exotische merknamen: Epclusa®, Harvoni®, Maviret®, Viekirax®, Vosevi® en Zepatier®. De hier genoemde nieuwe middelen zijn echter peperduur; zo kost sofosbuvir ongeveer € 40.000 per kuur (begin 2019)! Vergeleken met de andere middelen die bij hepatitis C worden gebruikt, hebben ze opvallend weinig bijwerkingen.
Symptomatica
Vaccinatie
Externe links:
Galstenen Galstenen (cholelithiasis) komen op middelbare leeftijd bij 10 procent van de
mannen
en bij 20 procent van de vrouwen voor. Van alle mensen ouder dan 65 jaar heeft
eenderde galstenen. Galstenen in de galblaas hoeven geen klachten te veroorzaken.
Wanneer de stenen de galwegen geheel of gedeeltelijk afsluiten, zijn aanvallen
van
buikpijn, misselijkheid en soms koorts de meest voorkomende klachten. Worden de
galwegen door een galsteen afgesloten, dan ontstaat geelzucht. Als de pijn
plotseling
ontstaat en zeer hevig is, spreekt men van galsteenkolieken. Dan is een
onderhuidse (subcutane) injectie
met de ontstekingsremmende pijnstiller (van het type NSAID's) diclofenac (merkloos, Voltaren®)
aangewezen (zie ook pijnstillers
in de sectie 'Pijn
& Pijnbestrijding'). De arts
doet er
verstandig aan dit middel te combineren met een injectie met scopolaminebutyl
(Buscopan®). Deze stof verwijdt de verkrampte spieren in de galwegen en de darm,
waardoor de eigenlijke oorzaak van de hevige pijn wordt weggenomen.
Scopolaminebutyl is ook verkrijgbaar als tablet en als zetpil; maar via de
orale of rectale toediening wordt het nauwelijks opgenomen en is dan ook niet
werkzaam. Een belangrijk bestanddeel van gal is cholesterol. Door indikking of door verandering van de samenstelling van de galvloeistof kunnen galstenen ontstaan, die meestal voor een groot gedeelte uit cholesterol bestaan. Ze kunnen aangroeien tot een grootte van enkele centimeters. Galstenen kunnen leiden tot een galblaasontsteking, een verstopping van de galwegen of een alvleesklierontsteking (pancreatitis). De behandeling met de beste resultaten is een operatie. Meestal wordt dan de galblaas volledig verwijderd. Tegenwoordig gebeurt dat meestal tijdens een kijkoperatie, waarna de patiënt vaak de volgende dag weer naar huis mag. Galsteenvergruizing is eveneens mogelijk. Deze behandeling heeft tot nu toe alleen effect bij kleine stenen die uit cholesterol bestaan en zeer weinig kalk bevatten. Er zijn ook medicijnen die galstenen kunnen oplossen of de vorming van nieuwe stenen kunnen tegengaan. Ze worden ook wel lithiasismiddelen genoemd. Momenteel word alleen nog ursodeoxycholzuur (merkloos, Grinterol®, Ursochol®, Ursofalk®) gebruikt. Een groot nadeel van dit middel is dat het vele maanden tot zelfs jaren moet worden geslikt voor een positief resultaat. Ook bij deze behandeling geldt dat alleen niet te grote cholesterolstenen kunnen worden opgelost. De meest voorkomende bijwerking is diarree. Omdat de kijkoperaties waarbij galstenen en de galblaas worden verwijderd zeer succesvol zijn, word dit type medicijnen nog maar heel weinig toegepast.
Externe links: |