BLOED & BLOEDSOMLOOP Hoge bloeddruk
Van een verhoogde bloeddruk is meestal pas sprake
als de bovendruk (systolische bloeddruk) hoger is dan 140 mmHg – mits in rust gemeten!
Is de onderdruk (diastolische bloeddruk) hoger dan 90 mmHg , dan spreekt
men eveneens van een verhoogde bloeddruk; meestal is dan ook de bovendruk te
hoog. Deze waarden
gelden voor mensen jonger dan 80 jaar. Bij ouderen wordt een bovendruk hoger
dan 150 tot 160 mmHg als te hoog beschouwd. Overigens werd vroeger vooral de
onderdruk beschouwd als de belangrijkste factor bij de diagnose van hoge
bloeddruk. Tegenwoordig vormt de hoogte van de bovendruk het belangrijkste
criterium. Naast de waarden van de bovendruk in samenhang met de leeftijd geeft ook
de hoogte van het risico op het krijgen van
een hart- en vaatziekte (zie hieronder) aan of een verhoogde
bloeddruk actief behandeld moet worden met bloeddrukverlagende medicatie.
Dus behalve het meten van de bloeddruk wordt bij elke patiënt die een
(licht) verhoogde bloeddruk blijkt te hebben, ook een risicoprofiel
opgesteld, waarbij een inschatting kan worden gemaakt over de kans dat de
patiënt binnen 10 jaar een beroerte, een hartaandoening of een vaatziekte
krijgt. In Nederland heeft een kwart van de volwassenen een te hoge bloeddruk. Boven de 65 jaar stijgt het aantal mensen met een te hoge bloeddruk zelfs naar één op de twee mensen; dat komt neer op ongeveer drie miljoen Nederlanders. Wereldwijd is het voortijdig overlijden aan hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak: er sterven jaarlijks 9,4 miljoen mensen hieraan, 26.000 per dag. Men spreekt van maligne hypertensie als de bloeddruk in relatief korte tijd toeneemt tot boven 200 mmHg (bovendruk) en/of 120 mmHg (onderdruk), waardoor de kans op orgaanschade (aan ogen, nieren, hart, hersenen) enorm wordt vergroot. Oorzaken van hoge bloeddruk De nieren spelen een belangrijke rol bij het reguleren van de bloeddruk. Nierziekten gaan dan ook vaak gepaard met een te hoge bloeddruk. Men spreekt dan van renale hypertensie. Ook stoornissen in de hormoonhuishouding kunnen een te hoge bloeddruk veroorzaken. Als er geen oorzaak voor de hoge bloeddruk te vinden is, spreekt men van essentiële hypertensie. Dat is het geval bij 95 procent van de mensen met een hoge bloeddruk. Afgezien van de hoge bloeddruk zijn ze meestal volkomen gezond en hebben geen klachten of afwijkingen. Een eventuele behandeling met medicijnen is dan ook alleen bedoeld om het risico op het krijgen van een hartziekte of een beroerte te verminderen. Dat moet men als volgt zien: als de bloeddruk te hoog is, moet het hart harder werken om de hogere weerstand in de bloedsomloop te overwinnen. Men kan dat bijvoorbeeld vergelijken met een gedeeltelijk afgeknepen tuinslang: de kraan moet verder worden opengedraaid om toch met dezelfde hoeveelheid water de tuin te besproeien. Het hart wordt daardoor overbelast en slijt sneller. Het gevolg is hartfalen (zie aldaar) en/of aantasting van de kransslagaderen in het hart (zie ook angina pectoris en hartinfarct in deze sectie 'Bloed & Bloedsomloop'). Door de constant verhoogde druk kan ook een bloedvat in de hersenen knappen: een hersenbloeding (zie ook 'beroerte' in de sectie 'Hersenen & Zenuwstelsel'). Wanneer behandelen? De hamvraag is natuurlijk bij welke bovendruk of onderdruk men echt een risico loopt. Duidelijk is dat bij een bovendruk hoger dan 180 mmHg (en/of een onderdruk van 100 mmHg) de risico’s zo groot zijn dat een behandeling met medicijnen altijd noodzakelijk is, ook als geen andere afwijkingen worden gevonden. Bij bloeddrukwaarden tussen 140 en 180 mmHg bovendruk (en/of tussen 90 en 100 mmHg onderdruk) is de behandeling met medicijnen afhankelijk van het risicoprofiel van de persoon. Voor patiënten met een reeds doorgemaakte hart- of vaatziekte (zie ook hartziekten in deze sectie 'Bloed & Bloedsomloop'), met diabetes (suikerziekte) (zie ook diabetes in de sectie 'Hormonen & Stofwisseling') of gewrichtsreuma (zie ook reumatoïde artritis in de sectie 'Reumatische Aandoeningen') is het risico dusdanig hoog dat een behandeling met bloeddrukverlagende medicijnen eveneens noodzakelijk is. Bij patiënten zonder deze aandoeningen maar met andere risicofactoren zoals een (erfelijk) verhoogd cholesterolgehalte in het bloed, een te hoog lichaamsgewicht of bij rokers bepaalt het individuele risicoprofiel (het zogenaamde '10-jaarsrisico op ziekte of sterfte door hart- en vaatziekten') de noodzaak om de bloeddruk met medicijnen te behandelen. Daarbij zijn ook leeftijd en geslacht van belang.
Enkele jaren geleden zijn de resultaten bekend geworden van een paar grootschalige onderzoeken, waarbij vooral gekeken werd naar het uiteindelijke effect van bloeddrukverlagende medicijnen op de kans op het krijgen van hart- en vaatziekten. Het bleek dat bij een gemiddelde bloeddrukdaling van 10 à 12 mmHg bovendruk en 5 à 6 mmHg onderdruk het aantal beroerten met 38 procent afneemt en het aantal hartziekten met 16 procent. Daarbij moet men wel bedenken dat een beroerte veel minder vaak voorkomt dan een hartziekte. De nettowinst van een behandeling met medicijnen is dus betrekkelijk gering. Bij mensen ouder dan 60 jaar zijn de resultaten wat beter: de kans op een ernstige hartaandoening vermindert met ongeveer 24 procent. Ook is vastgesteld dat stoppen met roken in feite effectiever is om hart- en vaatziekten te voorkomen dan het slikken van medicijnen. Het verlagen van de bloeddruk Voordat de arts een recept voor een bloeddrukverlagend geneesmiddel (artsen spreken van een antihypertensivum) uitschrijft, zal hij de patiënt duidelijk maken dat er beslist veel andere manieren zijn om de bloeddruk onder controle te krijgen, zoals afvallen en meer lichaamsbeweging (ook gunstig voor het eventuele te hoge cholesterolgehalte), minder zout en minder alcohol gebruiken en vermindering van ‘stress’ en psychische spanningen. Veel mensen met een licht verhoogde bloeddruk (140 tot 160 mmHg bovendruk of 90 tot 100 mmHg onderdruk) reageren gunstig op deze simpele leefregels. Blijken deze maatregelen na een week of zes en na herhaalde bloeddrukmeting niet het gewenste resultaat te hebben, dan wordt het tijd de voor- en nadelen van medicijnen eens op een rijtje te zetten. Al lijkt het heel simpel om met één tablet per dag de bloeddruk in bedwang te houden, men moet wel bedenken dat het niet om een kuur van een paar weken gaat. Veel mensen zullen deze medicijnen hun hele leven moeten blijven slikken. Hinderlijke bijwerkingen zijn dan helaas niet altijd te vermijden. De arts heeft tegenwoordig de beschikking over een groot arsenaal bloeddrukverlagende medicijnen: bètablokkers, plaspillen, ACE-remmers, sartanen (angiotensine-antagonisten), calciumantagonisten, alfablokkers, vaatverwijders en eigenlijk nog veel meer. Vrijwel elk orgaan dat iets met de bloeddrukregulatie te maken heeft, is dusdanig door één van deze middelen te beïnvloeden dat de bloeddruk daalt (zie figuur). De belangrijkste groepen medicijnen worden hieronder besproken.
Bètablokkers In Nederland zijn op dit moment maar liefst dertien verschillende bètablokkers verkrijgbaar, waarvan er tien geregistreerd zijn voor de behandeling van hogebloeddruk. Bij sommige wordt door de fabrikant hun zogenoemde ‘selectiviteit’ aangeprezen. Dat houdt in dat de werking van het middel zich vooral op het hart richt en wat minder op andere organen. Voor de bloeddrukdaling is deze selectiviteit niet per se van belang. Dat is wél het geval bij een patiënt die, behalve een hoge bloeddruk, ook diabetes (suikerziekte), astma of COPD heeft. Dan hebben ‘selectieve bètablokkers’ duidelijk een voordeel. Over het algemeen worden bètablokkers goed verdragen, ook bij langdurig gebruik. Bij ongeveer 10 procent van de gebruikers van deze middelen kan men bijwerkingen verwachten, die kunnen bestaan uit moeheid, vooral na inspanning, koude handen en voeten, potentiestoornissen, slapeloosheid en soms nachtmerries en depressies. Overigens zijn de selectieve bètablokkers wat betreft hun eventuele bijwerkingen iets gunstiger dan de niet-selectieve bètablokkers. Als iemand een verhoogde bloeddruk heeft in combinatie met astma of COPD (zie ook 'Luchtwegen & Ademhaling'), dan mag hij of zij niet zonder meer bètablokkers gebruiken. Voor 60-plussers zijn bètablokkers minder geschikt. Niet alleen de bloeddrukverlagende werking is minder, maar ouderen zijn extra gevoelig voor de bijwerkingen. De bekendste selectieve bètablokkers die bij hoge bloeddruk vaak worden
toegepast zijn:
atenolol (merkloos)
en metoprolol (merkloos, Selokeen®);
wat minder bekend zijn acebutolol (merkloos),
bisoprolol (merkloos, Emcor®), celiprolol (merkloos,
Dilanorm®) en nebivolol (merkloos, Nebilet®). Behalve bij hoge bloeddruk worden bètablokkers bij diverse andere ziekten toegepast zoals hartziekten (angina pectoris, hartinfarct, hartfalen, hartritmestoornissen zie ook 'Hartziekten' in deze sectie 'Bloed & Bloedsomloop'), migraine (zie ook 'Hoofdpijn' in de sectie 'Hersenen & Zenuwstelsel'), bepaalde oogaandoeningen (glaucoom, zie ook 'Oogaandoeningen' in de sectie 'Oog- & Ooraandoeningen'), bepaalde angststoornissen (examenvrees en plankenkoorts, zie ook 'Angststoornissen' in de sectie 'Hersenen & Zenuwstelsel').
Net als bij de bètablokkers, kan men bijwerkingen verwachten bij ongeveer 10 procent van de mensen die plaspillen slikken. Door het gebruik kan bijvoorbeeld een lichte vorm van diabetes (suikerziekte) aan het licht komen of kan jicht verergeren. Ook potentiestoornissen zijn mogelijk. In zeldzame gevallen kan na langdurig gebruik een tekort aan kalium in het lichaam ontstaan. Daardoor kunnen spierslapte, kuitkrampen, rusteloosheid en hartritmestoornissen optreden. Als dat het geval is, kan de arts een combinatie met zogenoemde ‘kaliumsparende’ plaspillen voorschrijven. Bij ouderen met een verhoogde bloeddruk hebben plaspillen de voorkeur boven bètablokkers. Dat geldt ook voor donkere (negroïde) mensen met hoge bloeddruk. De bekendste plaspillen zijn: chloortalidon (merkloos), hydrochloorthiazide (merkloos, Hydrochloorthiazide FNA) en indapamide (merkloos). Combinaties van een thiazide-plaspil met een kaliumsparende plaspil zijn amiloride/hydrochloorthiazide (merkloos), triamtereen/epitizide (merkloos) en triamtereen/hydrochloorthiazide (merkloos). Behalve bij hoge bloeddruk worden plaspillen van het thiazide-type ook gebruikt bij de behandeling van hartfalen (zie ook 'Hartziekten' in deze sectie 'Bloed & Bloedsomloop'), bij diverse nieraandoeningen en bij de preventie van kalkhoudende nierstenen (zie ook 'Nierstenen' in de sectie 'Nieren & Urinewegen').
ACE-remmers
zijn in korte tijd erg populair geworden, doordat ze minder hinderlijke
bijwerkingen hebben dan bètablokkers of plaspillen. Toch kiest men
soms nog voor een bètablokker of een plaspil, vanwege de
langdurige ervaring met deze middelen en de bewezen veiligheid op de lange duur,
maar ook vanwege hun prijs. ACE-remmers zijn namelijk duurder.
Desondanks worden ACE-remmers in de huidige richtlijnen samen met
de sartanen (zie hieronder) als eerstekeuze middelen beschouwd bij
patiënten met hoge bloeddruk die jonger zijn dan 50 jaar. Als de
verhoogde bloeddruk samengaat met andere ziekten (bijvoorbeeld bij
nierziekten of hartfalen),
kiest men vrijwel altijd voor een ACE-remmer of een sartaan
ongeacht de leeftijd. De bekendste ACE-remmers
zijn: captopril (merkloos) en enalapril (merkloos,
Enalapril FNA,
Renitec®).
Andere ACE-remmers zijn benazepril (Cibacen®), fosinopril
(merkloos), lisinopril (merkloos, Zestril®),
perindopril (merkloos, Coversyl®), quinapril (merkloos),
ramipril (merkloos) en
zofenopril (merkloos, Zofil®). Behalve tamelijk grote prijsverschillen zijn er
therapeutisch gezien weinig verschillen tussen de vele ACE-remmers. ACE-remmers worden behalve bij hoge bloeddruk ook toegepast bij de hartziekten chronisch hartfalen en hartinfarct (nadat de acute fase is ingetreden en de patiënt stabiel is), zie ook 'Hartziekten' in deze sectie 'Bloed & Bloedsomloop', en diverse nieraandoeningen die verband houden met diabetes (suikerziekte): diabetische nefropathie.
In het voorjaar
van 2002 werden in het toonaangevende medische vaktijdschrift The Lancet
de resultaten bekendgemaakt van een grootschalig onderzoek naar het
uiteindelijke effect van de bloeddrukverlagende werking van de
sartaan losartan (merkloos,
Cozaar®,
Losanox®). Het bleek dat losartan het
aantal hartdoden, hartaanvallen en beroerten sterker verlaagt dan de toen gangbare
bloeddrukverlagende middelen (bètablokkers of plaspillen). De kans op het
optreden van een beroerte nam bij behandeling met losartan nog eens met 25
procent af ten opzichte van de behandeling met een bètablokker. Sommige sartanen worden in navolging van de ACE-remmers behalve bij hoge bloeddruk ook toegepast bij de hartziekten chronisch hartfalen en hartinfarct (nadat de acute fase is ingetreden en de patiënt stabiel is), zie ook 'Hartziekten' in deze sectie 'Bloed & Bloedsomloop', en diverse nieraandoeningen die verband houden met diabetes (suikerziekte): diabetische nefropathie.
De meest
gebruikte calciumantagonisten bij hoge bloeddruk zijn amlodipine
(merkloos, Amlodipine FNA, Norvasc®), nifedipine (merkloos,
Adalat®) en nitrendipine (Baypress®).
Andere calciumantagonisten zijn barnidipine (Cyress®,
Vasexten®),
felodipine (merkloos, Plendil®), isradipine (Lomir®),
lacidipine (merkloos), lercanidipine (merkloos, Lerdip®),
nicardipine (Cardene®) en nimodipine (Nimotop®). Behalve bij hoge bloeddruk worden calciumantagonisten ook gebruikt bij de behandeling van de hartziekten angina pectoris en bepaalde hartritmestoornissen (zie ook 'Hartziekten' in deze sectie 'Bloed & Bloedsomloop'). Meestal worden dan calciumantagonisten toegepast van een iets ander type.
Het staat zo langzamerhand als een paal boven water dat de hier genoemde, moderne bloeddrukverlagende medicijnen alle even effectief zijn bij het verlagen van de bloeddruk. De vraag of ze ook gelijkwaardig zijn bij het verminderen van het risico op hartziekten, beroerten en vroegtijdige sterfte, is veel moeilijker te beantwoorden. Een tijdlang heeft men op basis van de resultaten van grootschalige onderzoeken gedacht dat alleen bètablokkers en plaspillen daartoe in staat waren. Aan die opvatting is echter een einde gekomen, omdat in allerlei nieuwe onderzoeken is gebleken dat ook ACE-remmers, calciumantagonisten en - recenter - sartanen de schadelijke langetermijneffecten van hoge bloeddruk kunnen verminderen. De keuze van het type bloeddrukverlagend middel wordt tegenwoordig dan ook eerder bepaald door de leeftijd van de patiënt, bijkomende ziekten, ras, zwangerschap, bijwerkingenprofiel, rookgedrag en de kosten van de medicatie. Door de enorme ervaring die men heeft opgedaan met bètablokkers en plaspillen én het feit dat deze middelen betrekkelijk goedkoop zijn, werd aan deze beide middelen vroeger de voorkeur gegeven bij de initiële behandeling van hoge bloeddruk. Tegenwoordig is dat niet meer vanzelfsprekend. Ervan uitgaand dat alle moderne bloeddrukverlagende middelen even effectief zijn bij het verlagen van de bloeddruk bij patiënten die geen bijkomende ziekten hebben, kan in principe elk type bloeddrukverlager worden voorgeschreven. Toch hebben in specifieke gevallen sommige typen bloeddrukverlagers om uiteenlopende redenen de voorkeur boven andere typen, zie onderstaande tabel.
Behandeling van hoge bloeddruk met bloeddrukverlagende medicijnen
verlaagt het risico op het ontstaan van bepaalde hart- en vaatziekten, dat is
zeker. Daarbij is vastgesteld dat de afname van het risico op beroerten (CVA's)
ongeveer tweemaal groter is dan de afname van het risico op hartinfarcten. Ook
is duidelijk geworden dat om deze risico's te verlagen het weinig uitmaakt met
welk type bloeddrukverlagend middel dit gebeurt mits er sprake is van een
voldoende mate van bloeddrukdaling. Grootschalige studies uit de afgelopen jaren
hebben ons echter geleerd dat de bloeddrukdaling van enkelvoudige middelen
(monotherapie) in standaarddosering gemiddeld niet meer is dan 9,1 mmHg voor de
bovendruk en 5,5 mmHg voor de onderdruk. In veel gevallen is deze
bloeddrukdaling te gering om de bloeddrukstreefwaarde te bereiken. Verdubbeling
van de dosering van het enkelvoudige middel geeft doorgaans slechts een 20%
sterkere bloeddrukdaling, terwijl de kans op bijwerkingen veel groter wordt. Het
is dan veel zinvoller om in plaats van de dosis te verhogen een tweede
bloeddrukverlagend middel aan de bestaande medicatie toe te voegen en indien
nodig zelfs een derde middel. De voorwaarde is wel dat het toegevoegde middel
tot een ander type bloeddrukverlager behoort dan het oorspronkelijk
gebruikte middel. Dus als monotherapie met een ACE-remmer niet de
gewenste bloedrukdaling teweegbrengt dan is het zinvol deze te combineren met
een plaspil of een calciumantagonist. Een combinatie
met een andere ACE-remmer (en er zijn er vele!) is dan dus niet
zinvol!
Het tijdstip van inname van een bloeddrukverlagend middel is lange tijd punt van discussie geweest. Er is veel te zeggen voor inname van het middel in de ochtenduren. Zeker als het gaat om een bloeddrukverlager van het type plaspil. Inname 's avonds geeft wel eens ongemak vanwege de mogelijk hogere plasfrequentie tijdens de slaapperiode. Toch is de laatste jaren dit standpunt ingeruild voor de opvatting dat inname van het middel vóór het slapen gaan de voorkeur verdient. Een en ander heeft te maken met het inzicht dat de gemiddelde nachtelijke bloeddruk een betere voorspeller is van het optreden van hart- en vaatziekten dan de gemiddelde bloeddruk overdag. Ook is geconstateerd dat het innemen van bloeddrukmedicatie vóór het slapen gaan tot een wat sterkere daling van de nachtelijke bloeddruk leidt dan inname 's ochtends, terwijl de bloeddruk overdag weinig verandert. Bovendien heeft men als men slaapt minder last van eventuele bijwerkingen van de bloeddrukverlager dan overdag. In 2019 werden deze veronderstellingen nog eens extra bevestigd door een grootschalige Spaanse studie met ruim 19.000 patiënten. De ene helft kreeg de bloeddrukverlagende medicatie vóór het slapengaan terwijl de andere helft de medicatie na het ontwaken innam. Hoewel de mate van bloeddrukdaling bij de avondinnemers vrijwel gelijk was aan die van de ochtendinnemers, bleek er een groot verschil te zijn in het optreden van hart- en vaatziekten (beroerte, angina pectoris, hartinfarct, hartfalen, hartdood) na gemiddeld 6,3 jaar. De avondinnemers hadden maar liefst 45% minder risico daarop! Het huidige advies is dus: neem uw bloeddrukmedicatie altijd 's avonds in! Voor altijd medicijnen? Alle medicijnen tegen hoge bloeddruk kunnen bijwerkingen hebben. Soms
zijn ze zo hinderlijk dat de kwaliteit van het dagelijks leven erdoor
vermindert. Het ligt dan ook voor de hand je af te vragen of de medicijnen
levenslang moeten worden geslikt. Deskundigen denken daar nogal verschillend
over. Sommigen menen dat de meeste mensen die met het gebruik stoppen, binnen
een paar maanden dezelfde hoge bloeddruk krijgen als voorheen. Ze zijn dus geen
voorstander van stoppen. Andere deskundigen zijn voorstander van een
geleidelijke verlaging van de dosis. Zij zijn van mening dat dit bij iedereen
geprobeerd moet worden die goed is ingesteld op medicijnen. Als de bloeddruk dan
op het gewenste niveau blijft, zou met tussenpozen van bijvoorbeeld drie maanden
de medicatie stapsgewijs verder kunnen worden verminderd of zelfs helemaal
kunnen worden gestaakt. Uiteraard moet dat in ieder geval onder het toeziend oog
van de arts gebeuren. BLOEDDRUKSTENT? Ongeveer tien procent van de patiënten met een te hoge bloeddruk valt
in de categorie die niet goed met medicijnen te behandelen is. Ook het gebruik
van combinaties van twee of zelfs drie verschillende bloeddrukverlagers in één
pil heeft dan nauwelijks resultaat. Ze zijn zoals dat heet
'therapieresistent'. Polypil als primaire preventie? De polypil is bedacht door twee Engelse hoogleraren preventieve
geneeskunde. Zij lanceerden in 2003 het idee om een cholesterolverlager
(een statine), drie bloeddrukverlagers (een
plaspil, een bètablokker en een ACE-remmer),
foliumzuur en aspirine in één tablet of capsule te stoppen. En om
dan iedere gezonde 55-plusser dat pilletje dagelijks te laten slikken ongeacht
of er sprake is van een te hoog cholesterol in het bloed, een te hoge bloeddruk
of angina pectoris. Dat zou het aantal hartziekten en beroerten wel eens met 80%
kunnen verminderen, zo hadden de hooggeleerde heren met wiskundige modellen
berekend. Theoretisch leek het een kloppend idee maar in de praktijk moest de effectiviteit ervan nog wel even bewezen worden. De eerste opzet daartoe werd enkele jaren later uitgevoerd door een Indiase medicijnenfabrikant Cadila die deze polypil onder de naam Polycap® op de markt wil gaan brengen als zou blijken dat die ook echt werkt. En wel voor een hele lage prijs (ongeveer 1,5 euro gaat de medicatie per maand kosten), aangezien alleen medicijnen worden gebruikt waarvan het patent is verlopen, zogenaamde generieke medicijnen. In plaats van de oorspronkelijke zes medicijnen werden vijf medicijnen in één capsule verwerkt omdat inmiddels was aangetoond dat extra foliumzuur de kans op hart- en vaatziekten niet verlaagt. Deze eerste studie duurde relatief kort (12 weken) en omvatte 2053 personen uit India met een leeftijd tussen 45 en 80 jaar. De conclusies werden in het voorjaar van 2009 gepubliceerd in het medisch-wetenschappelijke tijdschrift The Lancet. Op basis van de gemeten verlaging van de cholesterolwaarde, de bloeddruk en de remming van de bloedplaatjes na 12 weken slikken van de Polycap® kon worden berekend dat het aantal hartaanvallen en beroerten onder ouderen flink zal verminderen en wel met 50 tot 60%. Dit veelbelovende resultaat werd door deskundigen gezien als een opmaat voor een veel grotere studie met veel meer deelnemers en een veel langere onderzoeksperiode. Pas dan kan echt vastgesteld worden of na jarenlang gebruik van deze polypil de voorspelde daling van het aantal hartinfarcten en beroerten ook werkelijk optreedt. Inmiddels zijn we een aantal jaren en enkele belangrijke studies verder en lijkt het erop dat de hier genoemde positieve resultaten niet zo maar uit de lucht kwamen vallen. Zo werden in 2019 de resultaten beschreven in The Lancet - een van de belangrijkste medische vakbladen ter wereld - van een studie met bijna 7000 gezonde deelnemers van 50 jaar of ouder waarvan de helft gedurende 60 maanden dagelijks de polypil slikte. De andere helft van de groep kreeg een niet-farmacologische behandeling (onder meer voorlichting over een gezonde leefstijl). De polypil-slikkers bleken na vijf jaar circa 55% minder hart- en vaatziekten (angina pectoris, hartfalen, hartinfarct en beroerte) te hebben gekregen dan de niet-slikkers. Wellicht hoeven we niet heel lang meer te wachten voordat we allemaal massaal die polypil gaan slikken. Voor alle duidelijkheid nog dit, de polypil is dus niet bedoeld om patiënten die al een hartinfarct of beroerte hebben doorgemaakt, te beschermen tegen een nieuw hartinfarct of beroerte zoals hierboven is beschreven bij de secundaire preventie. Nee, hier gaat het om mensen die nooit eerder een hart- of vaatziekte hebben gehad en misschien ook nooit zullen krijgen, gezonde mensen dus. Deze vorm van het voorkómen van ziekten wordt in de geneeskunde primaire preventie genoemd. Externe links: |