VAN
VOEDING tot DOPING
VOEDING
& GEZONDHEID
Bouwstoffen
&
brandstoffen
’Je bent wat je eet’ is een gevleugelde
uitdrukking, waar weinig op af te dingen valt. Om te worden en te blijven wat we
zijn en activiteiten te kunnen ontplooien, hebben we nogal wat voedingsstoffen
nodig. Zo zijn voor de opbouw van nieuw weefsel, voor de groei en voor het
herstel van slijtage bouwstoffen nodig zoals eiwitten, ijzer en calcium
(kalk). Eiwitten zijn onmisbaar voor de opbouw en instandhouding van de
lichaamscellen, die de bouwstenen zijn van alle weefsels en organen. Niet minder
dan 17 procent van elke lichaamscel bestaat uit eiwit. IJzer is vooral van
belang voor het bloed en de spieren, terwijl calcium een belangrijke bouwstof is
voor de botten en het gebit.
Om te kunnen voldoen aan de dagelijkse energiebehoefte, zodat we arbeid kunnen
verrichten en de lichaamstemperatuur op peil blijft, hebben we brandstoffen
nodig. De belangrijkste brandstoffen zijn vetten en koolhydraten. Vetten
zijn onder meer samengesteld uit vetzuren, waarbij onderscheid kan worden
gemaakt tussen verzadigde en onverzadigde vetzuren. Enkele
(meervoudig) onverzadigde vetzuren worden door het lichaam zelf gemaakt uit
koolhydraten. Deze vetzuren zijn nodig voor de groei en voor een goede
celdeling. Vetzuren kunnen door cellen voor de energielevering worden gebruikt.
Een gram vet bevat meer dan tweemaal zoveel energie als een gram koolhydraten.
Is het aanbod aan vetzuren groter dan het verbruik, dan worden ze in het lichaam
opgeslagen in speciale vetcellen. Ze worden in principe pas weer aangesproken
bij een voedseltekort. In de westerse wereld wordt 50 tot 60 procent van de
energiebehoefte door koolhydraten gedekt. Ze kunnen worden onderverdeeld in
zetmeel en suiker. Zetmeel is opgebouwd uit vele enkelvoudige suikers. Het
lichaam slaat suikers op in de spieren en in de lever in de vorm van
glycogeen. Bevat het voedsel voortdurend te veel koolhydraten, dan kunnen ze
in vetten worden omgezet en in (vet)weefsel worden opgeslagen.
Behalve bouwstoffen en brandstoffen hebben we mineralen – waaronder
spoorelementen – en ook vitaminen nodig. Deze stoffen hebben alle een
regulerende functie. Een mineraal als natrium speelt een belangrijke rol
bij de waterhuishouding in het lichaam, maar ook bij de prikkelgeleiding van
zenuwen. De fysiologische tegenhanger van natrium is het mineraal kalium.
Anders dan bij natrium bevindt maar 2% van het totale lichaamskalium zich buiten
de cellen. Binnen de cellen is de concentratie vele malen hoger. Magnesium is van grote betekenis als katalysator bij veel
reacties die worden beïnvloed door enzymen. Calcium (kalk) speelt behalve als
bouwstof voor botten en het gebit een zeer belangrijke rol bij de activiteit van
vele lichaamscellen. In kleine hoeveelheden beschermen vitaminen het lichaam
tegen bepaalde ziekten die ontstaan bij voedselgebrek of bij een zeer eenzijdige
voeding.
Spoorelementen zijn in zeer kleine hoeveelheden (‘sporen’) nodig in bepaalde
celstructuren, enzymen en andere celproducten van het lichaam. Net als bij een
vitaminegebrek kunnen bij een chronisch gebrek aan spoorelementen stoornissen
ontstaan. Tot de spoorelementen behoren koper, zink, chroom, mangaan, molybdeen,
ijzer, jodium, seleen en fluor. Fluor is nodig bij de opbouw van het gebit en
van de botten, terwijl
jodium nodig is voor de vorming van de schildklierhormonen.
Schijf van
vijf
Voedingsdeskundigen adviseren een gevarieerde en goed uitgebalanceerde voeding,
die bestaat uit veel verschillende voedingsstoffen. Bij een evenwichtige voeding
moet men ervoor zorgen dat elke maaltijd voldoende eiwitten, vetten,
koolhydraten, vitaminen en mineralen bevat. De belangrijkste richtlijnen komen
in het kort op het volgende neer:
-
Zorg voor een gevarieerde voeding. Variatie is
noodzakelijk voor voldoende essentiële voedingsstoffen en vocht, en omdat
geen enkel afzonderlijk voedingsmiddel én een goede energiebron én een
leverancier van alle essentiële voedingsstoffen is.
-
Wees matig met vet, vooral met verzadigd vet.
In verband met de preventie van hart- en vaatziekten, vetzucht en kanker
wordt aanbevolen de hoeveelheid vet in de voeding met 12,5 tot 25 procent
terug te brengen, vooral door minder verzadigd vet te gebruiken.
-
Zorg voor voldoende complexe koolhydraten
(zetmeel) en voedingsvezel en gebruik niet te veel en niet te vaak suikers.
Zetmeel is evenals vet een belangrijke energiebron en heeft de voorkeur als
vervanger van vet. Voedingsmiddelen die rijk zijn aan voedingsvezels, hebben
een positief effect op de darmwerking, voorkomen obstipatie en kunnen ook
een aantal welvaartsziekten voorkomen. Om tandbederf (cariës) te
voorkomen, moet vooral het regelmatig gebruik van suikerrijke producten als
snoep, frisdranken, koek en gebak worden vermeden.
-
Wees matig met alcohol. Overmatig
alcoholgebruik kan leiden tot lever-, hart- en zenuwaandoeningen, maar kan
ook het ontstaan van bepaalde soorten kanker en hoge bloeddruk bevorderen.
-
Wees matig met keukenzout (natriumchloride). Door het gebruik van
keukenzout te beperken, kan het ontstaan van hoge bloeddruk worden
tegengegaan.
- Zorg voor een verantwoord
lichaamsgewicht. Overgewicht gaat dikwijls samen met hoge bloeddruk en
diabetes (suikerziekte). Maar ook een te laag lichaamsgewicht, zoals bij anorexie,
is een bedreiging voor de gezondheid.

De Stichting Voedingscentrum Nederland heeft
een zogenaamde maaltijdschijf samengesteld om de keuze van de verschillende
voedingsmiddelen te vergemakkelijken. Deze maaltijdschijf bestaat uit vijf
verschillende vakken:
Vak 1 bestaat uit groente en fruit; deze producten
bevatten behalve de voedingsbestanddelen eiwit en vezels, de vitaminen C en B11
(foliumzuur) en het mineraal kalium.
Vak 2 bestaat uit brood, aardappelen, pasta en
peulvruchten; deze producten bevatten de voedingsbestanddelen
koolhydraten, eiwitten en vezels die een belangrijk onderdeel van elke maaltijd
moeten vormen. Andere belangrijke bestanddelen in deze producten zijn de B-vitaminen
en de mineralen calcium en ijzer.
Vak 3 bestaat uit zuivelproducten, vlees, vis,
kip en ei; ook deze producten horen bij elke maaltijd en bevatten
belangrijke voedingsbestanddelen als eiwitten en (vis)vetzuren alsmede
B-vitaminen en mineralen zoals ijzer en calcium. Men heeft er echter minder van nodig
dan van de producten uit de eerste twee vakken.
Vak 4 bestaat uit vetten en olie, producten die bij
de bereiding van voedsel nodig zijn (braden, frituren) of het consumeren van
gerechten veraangenamen (brood met boter of margarine besmeren). Ze bevatten
essentiële vetzuren en de vitaminen A, D en E.
Vak 5
bestaat uit water; water is belangrijk vanwege de dagelijkse vochtbehoefte. Alle
dranken tellen mee bij de dagelijkse inname van vocht, uiteraard water, maar ook
koffie, thee, melkproducten, vruchtensappen en frisdrank. De ene soort bevat wel
meer calorieën dan andere!
Mediterraan
dieet is echt gezond!
Het zogenoemde ‘mediterrane dieet’ bestaat uit veel groente, vers fruit, noten,
vis en olijfolie, alsmede uit enkele glazen (rode) wijn per dag. Sinds jaar en
dag zijn deze producten het dagelijkse voedsel van de meeste inwoners van
Griekenland, Italië, Spanje en Frankrijk, de landen dus aan de Middellandse Zee
(in het Frans: Mediterranée).
Al tientallen jaren geleden kreeg men belangstelling voor deze voeding, doordat
uit vergelijkend onderzoek was gebleken dat de sterfte aan hart- en vaatziekten
(vooral hartinfarcten en beroerten) in deze landen veel lager was dan in de
Verenigde Staten en de noordelijke Europese landen, waaronder Nederland. Ter
illustratie: in 1992 stierven 255 van de 100.000 Griekse mannen aan een hart- en
vaatziekte, vergeleken met 315 Nederlandse en 587 Finse mannen. In Frankrijk
overleden maar 142 per 100.000 mannen aan een dergelijke ziekte. Dat was
opvallend weinig, omdat bekend is dat Fransen relatief veel roken, veel drinken
en niet vies zijn van een goed stuk vlees. Als verklaring voor deze ‘Franse
paradox’ werd al gauw gesuggereerd dat de (rode) wijnconsumptie hier
misschien debet aan zou zijn. En inderdaad zijn er de laatste jaren steeds meer
positieve berichten verschenen over de remmende invloed van enkele (!) glazen
rode wijn per dag op het ontstaan van hart- en vaatziekten (zie ook
antioxidanten in het onderdeel 'De
Vitaliteit van Vitaminen' in deze sectie 'Van Voeding tot Doping'). Toch leek het onwaarschijnlijk
dat hiermee de lage sterfte aan hart- en vaatziekten in de mediterrane landen
volledig kon worden verklaard.
Uit de resultaten van een grootschalig Grieks
bevolkingsonderzoek, die in de vroege zomer van 2003 in een gerenommeerd
Amerikaans medisch tijdschrift werden gepubliceerd, bleek inderdaad dat vooral
de combinatie van het mediterrane dieet en de dagelijkse wijnconsumptie de
gezondheid bevordert. Ruim 22.000 Grieken in de leeftijd van 20 tot 86 jaar
namen in de periode tussen 1994 en 1999 deel aan dit uitgebreide onderzoek naar
de relatie tussen hun eetgewoonten en hun medische geschiedenis. Onder de
deelnemers kon een duidelijk verschil worden gemaakt tussen Grieken die nog een
traditioneel (mediterraan) dieet volgen en Grieken met ‘modernere’, minder
traditionele voedingsgewoonten (‘instant food’, veel vet, veel tussendoortjes
enzovoort). Bij degenen die gewend zijn ‘mediterraan’ te eten, bleek de sterfte
aan hart- en vaatziekten een derde lager te zijn, terwijl de sterfte aan kanker
een kwart lager was. De onderzoekers kwamen tot de conclusie dat deze lagere
sterfte niet kan worden verklaard door één enkel product uit het mediterrane
dieet, maar dat vermoedelijk de combinatie van voedingsmiddelen in dit dieet zo
gezond is.
Hoe veilig
is ons voedsel?
‘Wat kunnen we nog veilig eten’, zo vragen veel consumenten zich af
na affaires als de gekkekoeienziekte (BSE) en dioxine in
kippen en in vis. Voor de westerse consument is gezondheid – terecht –
prioriteit nummer één, maar hij wordt vaak opgeschrikt door allerlei griezelige
berichten. Deskundigen van de Wageningen Universiteit hebben echter een
geruststellende boodschap: ‘ons voedsel is veiliger dan ooit, maar waakzaamheid
blijft geboden, vooral wat betreft bedorven voedsel en BSE’.
Bedorven voedsel
Als we alleen naar de cijfers kijken, dan blijkt dat met micro-organismen besmet
voedsel verreweg de meeste slachtoffers maakt. De belangrijkste ziektekiemen
zijn Salmonella en Campylobacter, die vooral in kippenvlees en
eieren voorkomen. Maar ook Listeria, die vooral in rauwmelkse producten
zoals in Franse kazen voorkomt, kan problemen veroorzaken. Datzelfde geldt voor
de bacterie Escherichia coli (type O157), die men in filet americain en
slecht doorbakken hamburgers kan aantreffen. Uit een rapport van de Wageningen
Universiteit dat in 2000 gepubliceerd werd, blijkt dat er in Nederland jaarlijks
een kwart tot één miljoen gevallen van buikgriep zijn als gevolg van
voedselinfecties. Dergelijke infecties veroorzaken tientallen doden, en dat zijn
lang niet allemaal oude en zwakke mensen (zie ook
darminfecties in het
onderdeel 'Darmaandoeningen' in de sectie 'Spijsvertering & Lever'). De werkelijke aantallen liggen
waarschijnlijk hoger, omdat betrouwbare informatie ontbreekt en voedselinfecties
niet altijd als doodsoorzaak worden herkend. Voedselinfecties zijn niet alleen
toe te schrijven aan de voedselproducenten. Ook de consument heeft hierin een
aanzienlijk aandeel. Soms wordt de hamburger of de kip niet lang genoeg gebakken
of wordt voedsel te lang bewaard in een ondeugdelijke koelkast.
Gekkekoeienziekte
Mensen die vlees eten van koeien die de gekkekoeienziekte (BSE, de afkorting van
'boviene spongiforme encefalopathie' oftewel 'sponsachtige
hersenafwijkingen bij runderen') hadden, kunnen
in principe de dodelijke hersenziekte Creutzfeldt-Jakob krijgen. Na de
uitbraak van BSE in Engeland, die zelfs enkele menselijke slachtoffers eiste,
zijn daarna ook besmette koeien ontdekt op het vasteland van Europa en ook in
Nederland. Dat wij ons ongerust moeten maken over BSE, komt vooral door de vele
onzekerheden die ondanks intensief onderzoek nog steeds over deze ziekte
bestaan. Zo is nog steeds niet duidelijk hoe besmettingen tot stand komen, welke
organen van de koe besmet kunnen zijn en hoe lang het duurt voordat de eerste
ziekteverschijnselen ontstaan nadat iemand besmet is.
Genetisch gemodificeerd voedsel
Over genetisch gemodificeerd voedsel zijn de deskundigen veel
duidelijker. Hoewel Greenpeace via voortdurende reclamecampagnes de indruk
probeert te wekken dat genetisch gemodificeerd voedsel een ernstig gevaar voor
de volksgezondheid is, behoort dit type voedsel tot de strengst gecontroleerde
voedingsmiddelen. Van de huidige genetisch gemodificeerde gewassen (voornamelijk
maïs en soja) die worden verwerkt in menselijke voedingsmiddelen, zijn geen
schadelijke gezondheidseffecten bekend. Of er mogelijk op de lange termijn
schadelijke gevolgen zijn, kan nu nog niet worden ingeschat. Daarvoor zijn deze
producten nog niet lang genoeg op de markt. Maar reken maar dat ze zeer goed in
de gaten worden gehouden!
Dioxine
Door de affaire met de dioxinekippen zou men – ten onrechte – de indruk kunnen
krijgen dat alle kippen in Nederland boordevol zitten met dioxinen en pcb’s. Dit
ernstige incident ontstond doordat een Belgische handelaar het kippenvoer
opzettelijk verontreinigde met transformatorolie waarin dioxinen en pcb’s
zaten. Dit soort misdadige incidenten is nooit helemaal uit te sluiten,
ondanks een uitgebreid controlesysteem. Overigens staat beslist niet vast dat
men na het consumeren van dioxinebevattend kippenvlees kanker zou krijgen. Dat
geldt ook voor het consumeren van vis. Vette vis bevat gewoonlijk (zeer) lage
concentraties dioxinen. De negatieve gevolgen daarvan zijn echter veel kleiner
dan de gezondheidswinst die men behaalt door één of twee keer per week vette vis
te eten. Vette vis is namelijk een probaat voedingsmiddel om bepaalde hart- en
vaatziekten te voorkomen (zie ook
visolie in het onderdeel 'Voedingssupplementen
te Kust & te Keur'
in deze sectie 'Van Voeding tot Doping').
Pesticiden
Ook bij fruit en groente doet zich iets dergelijks voor. Deze producten
bevatten, vooral als ze afkomstig zijn uit Zuid-Europa, restjes pesticiden
die de ontwikkeling van de hersenen en het zenuwstelsel negatief kunnen
beïnvloeden. Maar fruit en verse groenten blijven voor de gezondheid
noodzakelijke voedingsmiddelen. Behalve dat ze een bron van eiwitten en
noodzakelijke vitaminen zijn, verlagen ze aantoonbaar de kans op het ontstaan
van kanker. Daarom is het zo teleurstellend dat de consumptie van groenten en
fruit afneemt. In 1987 at de Nederlander gemiddeld nog 141 gram groente en 125
gram fruit per dag. In 1997 was dat nog maar 123 gram groente (de aanbevolen
hoeveelheid is 150 tot 200 gram per dag) en 105 gram fruit.
Antibiotica
Een andere zorg van voedingsdeskundigen is het gebruik van antibiotica in de
intensieve veehouderij. In de meeste Europese landen bevat het veevoer voor
slachtdieren kleine hoeveelheden antibiotica. De antibiotica zijn bedoeld om te
voorkomen dat de jonge dieren ziek worden, zodat ze goed blijven groeien. Vooral in de
intensieve veehouderij (kippen, varkens), waar de productiedruk groot is, zorgen
antibiotica voor betere bedrijfsresultaten. De keerzijde is echter dat in het
vlees dat bestemd is voor menselijke consumptie, resten van deze antibiotica
kunnen worden aangetoond. Hoewel de concentraties veel te laag zijn om bij de
consument nog een antibacteriële werking te hebben, kunnen ze bij personen die
daarvoor gevoelig zijn, allergische reacties veroorzaken.
Het grootste
risico bij het overvloedige gebruik van antibiotica bij dieren is echter dat er
resistentie (zie ook
resistentie in het onderdeel 'Antibiotica in de Problemen' in de sectie 'Infectieziekten')
in de darmflora van de ‘behandelde’ dieren zal ontstaan. Dat betekent dat
bacteriën die van belang zijn bij de spijsvertering resistent worden tegen
antibiotica. Via de voedselketen zullen deze resistente darmbacteriën de mens
bereiken en hun resistentiefactoren overdragen aan de darmflora van de mens.
Daardoor is het niet uitgesloten dat bepaalde antibiotica die iemand op een
bepaald moment krijgt voor de behandeling van een (ernstige) infectie,
onvoldoende werkzaam zijn. De Nederlandse Gezondheidsraad, de Europese Commissie
en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hebben geadviseerd het gebruik van
antibiotica als groeibevorderaar op termijn volledig te verbieden. Tot nu toe
heeft dat geleid tot een verbod van enkele antibiotica voor deze toepassing. Een
totaal verbod van het gebruik van antibiotica als groeibevorderaar laat echter
nog op zich wachten.


Overgewicht & vetzucht
Een belangrijk gevaar voor de gezondheid is dat van overvoeding. Door
een te hoge consumptie van voedingsstoffen die veel energie leveren in
combinatie met te weinig lichamelijke activiteit, ontstaat overgewicht of
zelfs vetzucht (obesitas, adipositas). Vooral in de westerse
landen is het energieverbruik de laatste twintig jaar met 700 kilocalorieën per
dag gedaald. Dat is bijna een maaltijd per dag.
Body-mass index (BMI)
De 'body-mass index' - meestal afgekort tot BMI - wordt
berekend door het lichaamsgewicht in kilogram te delen door het kwadraat van de
lichaamslengte in meters. De BMI wordt ook wel de 'Quetelet-index'
genoemd. In onderstaande figuur is de BMI-waarde gemakkelijk af te lezen met
behulp van een liniaal. De liniaal moet langs zowel de lichaamslengte en het
lichaamsgewicht als de BMI-schaal worden gelegd, waarna de BMI-waarde kan worden
afgelezen.
Voor personen ouder dan 21 jaar wordt een BMI-waarde tussen 19 en 25 als gezond
beschouwd. Van overgewicht is sprake als de BMI 25
tot 30 bedraagt en van vetzucht of obesitas als de BMI hoger is dan 30.
Iemand met een lengte van 1,75 meter overschrijdt die grens van 30 bij een
lichaamsgewicht van 92 kilo. Men spreekt van morbide obesitas als de
BMI-waarde hoger is dan 40.

Hoeveel mensen hebben overgewicht?
In 2012 heeft 48,3% van de Nederlanders van 19 jaar en ouder
overgewicht (inclusief obesitas). Overgewicht komt vaker voor bij mannen (53%)
dan bij vrouwen (43,7%). Bij obesitas is dat andersom, meer vrouwen hebben
obesitas (13,9%) dan mannen (11,3%). In totaal heeft 12,7% van de Nederlanders
obesitas. Drie van de vijf 65-plussers heeft overgewicht (59,2%), inclusief
obesitas. Van de mannen heeft 62% overgewicht, van de vrouwen 57%. Ook obesitas
komt vaker voor bij ouderen (15,8%). Bijna 18% van de vrouwen en 14% van de
mannen van 65 jaar en ouder heeft obesitas. Bij vrouwen is de stijging van
overgewicht en obesitas met de leeftijd duidelijk zichtbaar. Van de jeugd van 2
tot 21 jaar heeft 14% overgewicht, waarvan 2% obesitas. Meisjes hebben vaker
overgewicht dan jongens.
Wie te dik is, leeft korter!
Jonge volwassenen die veel te dik zijn, zullen gemiddeld bijna 6
jaar korter leven dan leeftijdgenoten met een normaal gewicht. En in dat kortere
leven zijn ze langer ziek. Door hart- en vaatziekten en diabetes (suikerziekte)
verliezen ze 12 tot 15 gezonde levensjaren. Deze ernstige feiten werden in
december 2014 gepubliceerd in The Lancet Diabetes, een van de meest
betrouwbare medische tijdschriften ter wereld. De Canadese onderzoekers van het
artikel stelden vast dat 20- tot 40-jarigen met een BMI boven de 30 de meeste
schade oplopen. 40- tot 60-jarigen met een BMI boven de 30 raken minder
levensjaren kwijt: 1,7 tot 3,0 jaar. Het komt erop neer dat het verlies aan
levensjaren door obesitas ongeveer net zo groot is als de 4,1 levensjaren die
rokers in Nederland kwijt zijn.
Obesitas bij jonge volwassenen heeft ook andere gevaren. Een vrouw met
obesitas heeft 35% meer kans dat haar kind vóór of kort na de bevalling
overlijdt dan een vrouw met een normaal lichaamsgewicht. De doodskans voor de
baby verdubbelt zelfs als de zwangere een BMI boven de 35 heeft. Dat lieten
onderzoekers zien in The BMJ (eveneens een gerenommeerd medisch
tijdschrift uit Engeland) aan de hand van gegevens van 1,85 miljoen bevallingen
in Zweden.
Leptine
In de jaren negentig van de vorige eeuw werd het hormoon leptine ontdekt,
een eiwitachtige stof die bleek te ontbreken bij ziekelijk dikke
laboratoriummuizen. Sinds deze ontdekking en die van het bijbehorende gen is er
een stortvloed van nieuwe informatie beschikbaar gekomen over factoren die
invloed hebben op ons eetgedrag. Leptine, zo bleek, wordt geproduceerd door
vetcellen die vinden dat ze vol genoeg zijn. Via het bloed bereikt het hormoon
de tussenhersenen (hypothalamus), waar het er vervolgens voor zorgt dat
de eetlust afneemt. Er zijn mensen bij wie een leptinegebrek een ongeremde
eetlust veroorzaakt, maar dat gebeurt niet vaak. De meeste dikke mensen hebben
juist veel leptine in hun bloed. Waarschijnlijk is er bij hen vooral wat mis met
de verwerking van de boodschap die leptine aan de hypothalamus heeft afgegeven.
Dat ons eetgedrag een zeer complexe zaak is, wordt duidelijk als men bedenkt dat
na de ontdekking van leptine nog tientallen andere stoffen zijn ontdekt die van
belang zijn.
Dieet?
Natuurlijk, ‘ieder pondje gaat door het mondje’, daar is weinig op af te
dingen, maar er zijn wel grote individuele verschillen wat het lichaamsgewicht
betreft. Zo zijn er mensen die heel veel eten, maar toch geen pondje aankomen.
Daarnaast zijn er mensen die van nature erg weinig eten. Hoe heerlijk de
gerechten ook zijn, ze eten wat en stoppen dan omdat ze geen trek meer hebben.
Voor de echte lekkerbekken onder ons bij wie de kilo’s eraan vliegen, is dat een
schrale troost. Hoe die verschillen tussen mensen ontstaan, is nog lang niet
duidelijk. Wel is duidelijk dat mensen die (veel) te dik zijn, moeten afvallen.
Ze hebben immers een grotere kans op het krijgen van diabetes (suikerziekte), hart- en
vaatziekten, hoge bloeddruk en gewrichtsproblemen. Ook is vastgesteld dat
bepaalde vormen van kanker vaker voorkomen bij mensen met overgewicht dan bij
mensen met een normaal lichaamsgewicht. Dat is bijvoorbeeld het geval met
borst-, baarmoeder- en eierstokkanker bij vrouwen en dikkedarm- en
prostaatkanker bij mannen. Ook menstruatiestoornissen komen vaker voor en
bovendien hebben mensen met overgewicht driemaal zo vaak galblaasaandoeningen.
Voor vrijwel iedereen die te dik is, geldt dat het mogelijk is om in enkele
maanden vele kilo’s af te vallen. En dat afvallen kan op veel manieren gebeuren.
Ieder streng dieet is dan goed, mits het een voorschrift is met extreem weinig
calorieën. Sherry-, citroensap- of brooddiëten, het Atkinsdieet, het
Ornishdieet, de Montignac-methode, de
Weight-Watchers, Slankufit, het Sonja-Bakkerdieet, 'Eet u slank met dokter
Frank' of welke methode dan ook, ze
zijn effectief als ze consequent worden doorgevoerd. Toch is het belangrijk niet
al te veel af te vallen in zeer korte tijd. Medisch gezien is 10 procent per
jaar al heel behoorlijk, want 10 procent minder gewicht betekent een 20 procent
kleinere kans op hart- en vaatziekten. Maar meestal zijn mensen met overgewicht
helemaal niet tevreden met die 10 procent gewichtsvermindering. Bij de meesten
moet het gewicht er veel sneller af. Als het doel dan is bereikt, valt men
meestal terug op de oude eetgewoonten en vliegen de kilo’s er weer met dezelfde
snelheid aan. De forse gewichtsschommelingen die hiervan het gevolg zijn, zijn
nog ongezonder dan een constant hoog gewicht. Daarom worden de laatste tijd
minder rigoureuze diëten voorgeschreven. De meeste deskundigen adviseren om in
een jaar tijd 5 tot 10 procent kwijt te raken, vervolgens te proberen enige tijd
op dit gewicht te blijven en daarna nog eens 5 tot 10 procent af te vallen.
Pillen slikken?
‘De perfecte vermageringspil is de pil die me ’s morgens vroeg het bed uitjaagt
en me aan het joggen zet’, zei eens een Amerikaanse vermageringsprofessor op een
wetenschappelijk congres over vetzucht. De ideale vermageringspil is er dus nog
steeds niet en het is maar de vraag of die er ooit zal komen. Enkele jaren
geleden verdween de tamelijk populaire eetlustremmer fenfluramine (Ponderal®)
van de markt toen bekend werd dat dit middel in combinatie met het
amfetaminederivaat fentermine – dat al veel eerder van de markt
was gehaald in verband met de verslavende eigenschappen, maar in het illegale
circuit nog altijd verkrijgbaar is – hartklepafwijkingen kan veroorzaken.
In Nederland is tegenwoordig nog maar één vermageringsmiddel
beschikbaar, alleen verkrijgbaar op
doktersrecept. Het gaat om orlistat (merkloos, Alli®, Xenical®). Het verhindert de opname van vet in
de darm doordat het de werking van vetsplitsende enzymen (lipasen) remt.
Vetten in het voedsel moeten door deze enzymen eerst gesplitst worden (onder
andere in vetzuren) voordat ze in de dunne darm kunnen worden opgenomen. In de
aanbevolen dosering wordt ongeveer 30 procent minder vet opgenomen.
Met orlistat kan het lichaamsgewicht met 5 tot 10 procent verminderen,
mits men het middel maandenlang trouw gebruikt en zich aan een strikt dieet
houdt. Omdat orlistat niet in de bloedbaan wordt opgenomen, veroorzaakt
het buiten de darmen geen bijwerkingen. De ontlasting wordt echter olieachtig en
de winderigheid neemt toe. Ook heeft men last van een verhoogde aandrang.
Al met
al zijn de resultaten van orlistat en andere middelen, die ooit in
Nederland verkrijgbaar waren en weer verdwenen, niet echt indrukwekkend. De oplossing
voor te dikke mensen moet dus niet worden gezocht in de pillen. Ze hebben
hooguit tijdelijk enig resultaat en dan alleen nog in combinatie met een strikt
dieet en meer lichamelijke activiteit.
Operatief ingrijpen?
Bij overmatige vetzucht (BMI hoger dan 40) kan met het oog op de vele ernstige
gezondheidscomplicaties worden overwogen operatief in te grijpen. Dit wordt
bariatrische chirurgie genoemd. Er worden verschillende methoden toegepast
om de maaginhoud te verkleinen. De populairste methode is
het aanleggen van een maag-bypass (eigenlijk 'Roux-en-Y-gastric bypass'), waarbij het grootste deel van de maag
en een deel van de dunne darm worden gepasseerd. Door de onvolledige vertering
van het ingenomen voedsel wordt slechts een deel van de voedselcalorieën
geabsorbeerd. Dat geeft de beste resultaten en de minste complicaties. Na 1 tot
2 jaar is het totale gewichtsverlies gemiddeld 32%. In de beginjaren van
dergelijke chirurgische ingrepen werd het aanbrengen van een maagband het
meest toegepast. De band kan met vloeistof worden gevuld,
waardoor hij strakker wordt gezet. De maagband verdeelt de maag als het ware in
twee helften. De beschikbare eerste maaghelft is sterk verkleind, waardoor de
patiënt zich veel eerder verzadigd voelt en aanzienlijk minder eet. Het
gewichtsverlies is echter beduidend minder dan bij de maag-bypass. De complicaties zijn echter niet gering. Daarom wordt deze ingreep
in Nederland niet meer zo vaak toegepast. Een andere methode is de zogenaamde 'gastric
sleeve', waarbij een flink deel van de maag wordt verwijderd.

Ondervoeding, anorexia
&
boulimia
Van ondervoeding is sprake als er door vasten (bijvoorbeeld bij een
extreem dieet!), hongersnood of hongerstaking onvoldoende calorieën worden
ingenomen en het lichaam de eigen weefsels gaat afbreken en als caloriebron gaat
gebruiken. Het gevolg is beschadiging van inwendige organen en spierweefsel en
het volledig verdwijnen van het lichaamsvet. Er zijn verschillende gradaties van
calorieëntekort: van chronische ondervoeding tot volledige verhongering.
Chronische ondervoeding is de belangrijkste doodsoorzaak bij kinderen in
ontwikkelingslanden. Het tekort aan eiwitten, vitaminen en spoorelementen
verstoort de groei, het afweersysteem, het vermogen om beschadigde weefsels te
herstellen en de vorming van enzymen en hormonen. Bovendien verloopt de
gedragsontwikkeling bijzonder traag en blijft de geestelijke ontwikkeling
achter. Bij een ernstig eiwittekort ontstaat op den duur hongeroedeem. De meeste
ondervoede kinderen zijn zeer vatbaar voor ernstige infecties, die vaak de
directe doodsoorzaak zijn.
Anorexia nervosa wordt als een ernstige psychiatrische aandoening
beschouwd, die in extreme gevallen (5 tot 10 procent) tot de dood kan leiden.
Anorexia betekent letterlijk tegenzin in eten. Bij anorexia nervosa is sprake
van een extreme angst voor overgewicht en weigert de patiënt om een minimaal
normaal lichaamsgewicht op peil te houden. De aandoening komt in 95 procent van
de gevallen bij jonge vrouwen voor. Meestal begint de ‘ziekte’ tijdens de
puberteit, maar soms ook al enige jaren daarvoor. Over de oorzaak tast men in
het duister, maar sociale factoren lijken zeker een rol te spelen.
In de westerse wereld overheerst de wens slank te zijn, een wens die wordt
gevoed door de reclames waarin mooie, slanke jonge mensen het beeld bepalen. Dik
zijn wordt als onaantrekkelijk, ongezond en ongewenst beschouwd. Al vóór de
puberteit zijn kinderen zich hiervan bewust. Tweederde van alle meisjes in de
puberteit volgt een dieet of neemt andere maatregelen om aan het
‘schoonheidsideaal’ te kunnen voldoen. Gelukkig leidt dit slechts bij een klein
deel van deze meisjes (circa 0,28 procent) tot anorexia nervosa. De diagnose
anorexia nervosa wordt gesteld op basis van een ernstige gewichtsafname (meer
dan 15 procent beneden het peil dat normaal is voor leeftijd en lengte),
onregelmatige of geheel ontbrekende menstruatie en enkele typische psychische
kenmerken (onder andere dwangmatige bezorgdheid over het lichaamsgewicht). Door
veelvuldig braken (zelf opgewekt) en misbruik van laxeermiddelen
en plaspillen kan er een kaliumtekort in het bloed ontstaan,
waardoor zich levensbedreigende stoornissen van de hart- en nierfunctie kunnen
voordoen.
Behandeling
De behandeling van anorexia nervosa bestaat meestal uit twee fasen: herstel van
het normale lichaamsgewicht en psychotherapie in combinatie met
medicijnen. Bij een gewichtsverlies van meer dan 25 procent wordt de patiënt in
de (eerste) herstelfase meestal in het ziekenhuis opgenomen. In sommige gevallen
moet voedsel worden toegediend via een infuus of een slang die via de neus in de
maag uitkomt. Zodra de lichamelijke conditie van de patiënt is verbeterd, wordt
begonnen met een langetermijnbehandeling, bestaande uit individuele
psychotherapie, groepstherapie en/of gezinstherapie. Omdat anorexiapatiënten
vaak ook depressief zijn, worden ze in die gevallen behandeld met
antidepressiva (in het
onderdeel 'Depressieve Stoornissen' in de sectie 'Hersenen & Zenuwstelsel').
Ook boulimia is een eetstoornis. Net als bij anorexia nervosa komt die
ziekte vooral bij vrouwen voor. In dit geval gaat het om vreetbuien, dat wil
zeggen dat men in korte tijd een zeer grote hoeveelheid voedsel eet, meestal in
het geheim. Vervolgens braakt de patiënt (zelf opgewekt) of neemt
laxeermiddelen of plaspillen in, volgt rigoureuze
vermageringsdiëten of doet aan extreme lichaamsbeweging om de effecten van de
vraatzucht tegen te gaan. Deze ziekte wordt eveneens behandeld met
psychotherapie en medicijnen. Ook wanneer de patiënt niet merkbaar depressief
is, kan een antidepressivum vaak helpen om de afwijking beter
onder controle te krijgen.

Externe links:
https://www.thuisarts.nl
(Thuisarts.nl; Nederlands Huisartsen Genootschap)
https://www.apotheek.nl
(Apotheek.nl; KNMP)
http://www.voedingscentrum.nl
(Stichting Voedingscentrum Nederland)
http://www.diliguide.nl (eetstoornis; Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO)
http://www.diliguide.nl (obesitas; Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO)
https://www.nhg.org
(Nederlands Huisartsen Genootschap)
http://www.farmacotherapeutischkompas.nl
(Farmacotherapeutisch Kompas)
http://www.geneesmiddelenbulletin.nl (Geneesmiddelenbulletin)
Terug |