VAN VOEDING tot DOPING VOEDINGSSUPPLEMENTEN te KUST & te KEUR
De ontwikkeling van verrijkte voeding is de laatste jaren pijlsnel verlopen. Nadat vrij algemene gebreksrisico’s waren opgeheven, richtte men de aandacht op andere aandoeningen die met gerichte voeding mogelijk te voorkomen zijn. ‘Becel, goed voor hart en bloedvaten’, zo meldde de reclame al in de jaren zeventig van de vorige eeuw. De laatste tien jaar is de aandacht verder verschoven naar een optimale gezondheid en naar het bij voorbaat bestrijden van allerlei bedreigingen van die goede gezondheid. Zo propageert men extra vitaminen tegen kanker, extra vezels om de darmen actief te houden, extra bacteriën om de darmflora een handje te helpen en extra calcium om de botten sterk te houden. Er wordt heel veel gesuggereerd over de positieve effecten van verrijkte voeding, maar er is nog maar heel weinig met zekerheid vastgesteld. Wat wel zeker is, is dat gezondheidsclaims de verkoop van voedingssupplementen enorm stimuleren. Hieronder volgt een aantal voorbeelden van voedingssupplementen waarbij op basis van onderzoek een gezondheidsclaim min of meer op zijn plaats is. Cholesterolverlaging door margarine en Yoghurt Sinds een aantal jaren zijn er margarines en recent een yoghurtproduct in de winkelschappen verschenen die stoffen bevatten met een cholesterolverlagende werking, zoals Benecol®, Becel pro-activ® en Vifit Choless Control®. Het gaat om zogenoemde fytosterolen en fytostanolen, plantaardige stoffen die afkomstig zijn uit diverse voedingsproducten of houtpulp. Hun cholesterolverlagende werking is al heel lang bekend. Men verwerkte ze indertijd in pillen, maar hoewel ze een duidelijk cholesterolverlagend effect hadden, lukte het niet mensen te bewegen dagelijks veel pillen te slikken. De pillen waren groot, onsmakelijk en te ‘medisch’. Tegenwoordig worden dezelfde stoffen dus als voedingssupplement in margarine en yoghurt verwerkt en zijn ze voor veel meer mensen acceptabel. En hoe zit het met de geclaimde werking? Het blijkt dat het met deze producten wel goed zit. In serieus onderzoek is aangetoond dat wanneer personen met een normale of licht verhoogde cholesterolwaarde margarine gebruiken die met fytosterolen of fytostanolen is verrijkt, het totale cholesterolgehalte en het LDL-cholesterolgehalte (zie ook cholesterol in het onderdeel ‘Aderverkalking & Cholesterol’ in de sectie 'Bloed & Bloedsomloop') met 9 tot 13 procent kan dalen. Na drie weken is het effect op de cholesterolwaarde meetbaar. Men moet dan wel dagelijks 20 tot 30 gram margarine op het brood gebruiken (hetgeen tamelijk veel is en in de praktijk meestal niet wordt gehaald). De fabrikanten menen dat men op grond van een daling van de cholesterolwaarde met 10 procent, een daling van 20 tot 50 procent zou kunnen verwachten van het risico op hart- en vaatziekten, hetgeen wel een heel erg optimistische inschatting is. Visolie Het is al weer tientallen jaren geleden dat kinderen dagelijks een eetlepel levertraan moesten slikken als de ‘R’ in de maand kwam. Dat ging meestal niet vanzelf. Er was op z’n minst een lepel suiker nodig om de afschuwelijke (na)smaak te neutraliseren. Dit ritueel was in die tijd nodig omdat levertraan vitamine A en D bevat. Tegenwoordig is men ervan overtuigd dat niet alleen deze vitaminen van belang zijn voor een goede gezondheid, maar ook de levertraan zelf. We spreken nu liever van visolie. Visolie is een gezuiverd en geconcentreerd product van de levertraan die afkomstig is uit de levers van onder andere kabeljauw. In visolie zit een mengsel van vetzuren, waarvan een groot deel meervoudig onverzadigde vetzuren zijn (van het n-3- of omega-3-type). Het gaat in het bijzonder om het eicosapentaeenzuur (EPA) en het docosahexaeenzuur (DHA). De laatste tijd is er veel onderzoek gedaan naar het gunstige effect van visolie op hart- en vaatziekten, maar ook op andere aandoeningen. De belangstelling voor visolie werd vooral gewekt toen bekend werd dat de sterfte aan hart- en vaatziekten onder eskimo’s aanzienlijk lager is dan onder de westerse bevolking. Nederlands onderzoek heeft uitgewezen dat bij een visdieet, waarbij dagelijks ten minste 20 gram vis wordt geconsumeerd (circa één portie per week) de kans op een beroerte (in het onderdeel 'Beroerte' in de sectie 'Hersenen & Zenuwstelsel') ruim 50 procent kleiner is dan bij niet-viseters. Ook werd in diverse onderzoeken een beschermende werking vastgesteld met betrekking tot (coronaire) hartziekten en het optreden van plotselinge hartdood in het bijzonder. Hoe dit gunstige effect op hart en bloedvaten tot stand komt, is nog slechts ten dele duidelijk. Het heeft te maken met een verlaging van de concentratie van de bloedvetten (onder andere cholesterol en triglyceriden). Daarnaast zijn er aanwijzingen dat visolie het stollingsmechanisme en het samenklonteren van de bloedplaatjes (zie ook trombose, in de sectie 'Bloed & Bloedsomloop') beïnvloedt. Ook bij andere ziekten is onderzocht of ze te beïnvloeden zijn met
visolie. Uit een Rotterdams onderzoek blijkt dat bij ouderen de kans om
diabetes
mellitus type 2 (in het onderdeel 'Diabetes' in de sectie 'Hormonen
&
Stofwisseling') te krijgen, aanzienlijk kleiner is als ze regelmatig vis
eten. Dit kan worden verklaard door invloed op de vloeibaarheid van de
celmembranen. Door de (onverzadigde) vetzuren uit de vis zijn deze membranen meer vloeibaar,
zodat er een grotere gevoeligheid voor insuline bestaat. Voedingssupplementcapsules die visolieconcentraten bevatten, zijn
verkrijgbaar onder vele fantasievolle namen, zoals Triomar®, Marine
Omega® of Bio-Marine®. Omdat deze capsules behoorlijk prijzig zijn,
zou je ook gewoon een flesje levertraan (Levertraan Jacob Hooy®, Lovitran®) bij de drogist
kunnen kopen. Dat is op gewichtsbasis tien tot twintig maal goedkoper. Je moet
dan wel de tamelijk penetrante smaak op de koop toe nemen. Tegenwoordig is
visolie ook officieel geregistreerd als geneesmiddel onder de naam
omega-3-vetzuren (merkloos, Omacor®); de indicatie is dan 'ondersteunende
behandeling bij secundaire preventie na een myocardinfarct, als aanvulling op
andere standaardbehandelingen'. Glucosamine: zinvol of kwakzalverij? In alternatieve kringen wordt glucosamine al lang als een remedie beschouwd bij artrose (zie ook 'Reumatische Aandoeningen' in de sectie 'Pijn & Pijnbestrijding'). Lang ontbraken echter harde, klinische bewijzen dat glucosamine echt effectief is. Uit de resultaten van een Belgisch onderzoek (in 2001 gepubliceerd in het toonaangevende medische vakblad The Lancet), dat aan alle huidige strenge criteria voldeed, zou blijken dat glucosamine het leed van veel artrosepatiënten wel eens wat zou kunnen verzachten. Glucosamine is een lichaamseigen stof – een aminosuiker – die een rol speelt bij de opbouw en instandhouding van kraakbeen. Kraakbeen is samengesteld uit eiwitten (collageen) en mucopolysachariden (chondroïtine) die opgebouwd zijn uit lange ketens (polymeren) van N-acetylglucosamine. Samen vormen ze de proteoglycanen. Bij artrose degenereren deze proteoglycanen door zwelling, weglekken en een verhoogde afbraak en/of een veranderde opbouw. Uit het Belgische onderzoek, waarin ruim tweehonderd patiënten van 50 jaar en ouder met artrose van de knieën gedurende drie jaar werden behandeld met glucosamine of een fopmiddel (placebo), bleek dat glucosamine andere, anatomisch zichtbare veranderingen van het kniegewricht voorkómt en de symptomen aanzienlijk vermindert. De bijwerkingen waren mild en verdwenen vanzelf. Een sluitende verklaring voor de werking is nooit gevonden. Er zijn wat aanwijzingen dat een verhoogd aanbod van glucosamine de opbouw van proteoglycanen verhoogt, terwijl de afbraak wordt geremd, waardoor de aantasting van het kraakbeen wordt gestabiliseerd. Er zijn ook andere mechanismen geopperd, die weinig met het kraakbeenmetabolisme te maken hebben. Overigens wordt de therapeutische werking van glucosamine momenteel door diverse deskundigen in binnen- en buitenland sterk betwijfeld, aangezien er na de Belgische studie diverse (betrouwbare) onderzoeken met veel meer artrosepatiënten (vele duizenden) zijn verricht, die geen enkel gunstig effect bij artrose hebben kunnen aantonen. Het Farmacotherapeutisch Kompas (de 'medicijnenbijbel' van de Nederlandse artsen en apothekers) adviseert dan ook dat '... indien na drie maanden behandeling geen vermindering van de pijn is opgetreden de behandeling dient te worden gestaakt'. In de Verenigde Staten gaat men een stapje verder. Daar mag glucosamine niet als geneesmiddel met een claim van werkzaamheid worden verkocht omdat die nooit is aangetoond. De Vereniging tegen de Kwakzalverij heeft herhaaldelijk gewezen op het onnut van glucosamine en beschouwt het gebruik ervan als kwakzalverij. Spoorelementen Van sommige mineralen (natrium, chloor, kalium, calcium, fosfor en magnesium) heeft het lichaam relatief grote hoeveelheden nodig. Ze worden macro-elementen genoemd. Van andere mineralen heeft het lichaam (zeer) kleine hoeveelheden nodig (minder dan 15 milligram per dag). Die worden micro-elementen of spoorelementen genoemd. Deze stoffen zorgen ervoor dat allerlei biochemische reacties in het lichaam goed verlopen. Spoorelementen die voor de mens van belang zijn, zijn chroom, fluor, ijzer, jodium, koper, mangaan, seleen en zink. Ze komen in een gevarieerde voeding in voldoende hoeveelheden voor. Met uitzondering van ijzer en jodium komt in de praktijk zelden een tekort aan spoorelementen voor. Een van de weinige situaties waarin wel eens een tekort wordt gezien, is bij patiënten die in het ziekenhuis langer dan drie maanden voeding via een infuus krijgen.
Chroom
Fluor
IJzer
Jodium
Koper
Mangaan
Molybdeen
Seleen
Zink Verrijkte yoghurtdrankjes
Yakult® was de eerste, maar vele andere zuiveldrankjes volgden. Nu zijn er
minstens
27 producten op de markt met zogenoemde probiotica. Het zijn yoghurtdrinks die
verrijkt
zijn met levende bacteriën afkomstig van stammen die in de darmen van mensen
welig
tieren. Door zich stevig in de darmwand te nestelen, zouden deze probiotica
zorgen
voor een gunstig evenwicht tussen de lokale micro-organismen (de normale
darmflora)
en daarmee tal van indringers die daar niet thuishoren, de pas afsnijden. Moeten we nu allemaal die modieuze yoghurtdrinks bij het ontbijt gaan gebruiken?
Beslist niet, vinden de meeste deskundigen. Gezonde mensen hebben al een gezonde
darmflora. Als het voedingspatroon verder in orde is, leveren Yakult® en zijn
navolgers
domweg niets op. Bovendien zijn ze duur en de nasmaak gaat de meeste mensen al
gauw tegenstaan. Ze zijn trouwens niet allemaal betrouwbaar. De Consumentenbond
vond in 2001 al dat van de 27 probioticaproducten er niet minder dan 15 veel te
weinig
levende bacteriën bevatte om ook maar enigszins werkzaam te kunnen zijn. Toch zijn er sterke aanwijzingen dat probiotica een positieve werking kunnen hebben bij bepaalde chronische darmziekten zoals de ziekte van Crohn en het prikkelbaar-darmsyndroom (zie het onderdeel 'Darmaandoeningen' in de sectie 'Spijsvertering & Lever'). Ook is de laatste jaren een overtuigend bewijs geleverd dat de toediening van probiotica aan ziekenhuispatiënten met een gevaarlijke vorm van diarree als gevolg van de aanwezigheid van de bacterie Clostridium difficile een gunstig effect kan hebben. Aanvankelijk gaf men infusies met donorfeces - zeg maar poeptransplantaties afkomstig van gezonde mensen - via een slangetje door de neus in de maag, een tamelijk onprettige en omslachtige methode. De resultaten waren echter spectaculair: in meer dan 80% van de gevallen konden de zwaarzieke patiënten genezen terwijl dat met hele specifieke antibiotica slechts bij 23-31% lukte. Nu is ook vastgesteld dat hetzelfde resultaat haalbaar is als men de patiënten 'poeppillen' laat slikken: donorpoep verpakt in capsules. Uiteraard wordt nu ook naarstig gezocht naar de optimale mix van geïsoleerde darmbacteriën - probiotica dus - die eenzelfde werking hebben als de poeppillen.
Fytotherapeutica Niemand zal ontkennen dat kruiden die als geneesmiddel worden gebruikt – ze worden meestal fytotherapeutica genoemd – werkzame stoffen kunnen bevatten. Ook zullen artsen en apothekers moeten toegeven dat diezelfde plantaardige middelen aan de basis hebben gestaan van de moderne geneeskunde. Maar waarom dan toch die twijfels over de werkzaamheid? Daar zijn verschillende redenen voor. Voor een deel heeft het te maken met de ontwikkeling van nieuwere technieken om werkzame bestanddelen uit planten te halen en te zuiveren van overbodige ballaststoffen. Aldus kreeg men de beschikking over zeer werkzame medicijnen als morfine (tegen zeer hevige pijnen), digoxine (bij hartziekten) of artemisinine (tegen malaria). In veel gevallen wordt aan deze medicijnen chemisch nog wat gesleuteld, waardoor bepaalde eigenschappen verder kunnen worden verbeterd. In tegenstelling tot de fytotherapeutica, waarin soms verschillende werkzame stoffen vaak in wisselende hoeveelheden voorkomen, maakt men nu stoffen met slechts één bepaalde werking en van één constante kwaliteit. Dat laatste kan van fytotherapeutica beslist niet altijd gezegd worden. Afhankelijk van de omstandigheden waaronder de planten worden gekweekt, zoals de hoeveelheid zonneschijn, de grondsoort waarop de planten worden verbouwd en de oogstmethode, kunnen er grote verschillen ontstaan in de sterkte van de werkzame stof(fen) in het fytotherapeutische preparaat. En natuurlijk heeft dat consequenties voor het gewenste effect. Een andere reden om de voorkeur te geven aan reguliere geneesmiddelen is de sterke tendens om in de geneeskunde alleen nog behandelingen te accepteren waarvan de effectiviteit wetenschappelijk bewezen is. Dit streven noemt men ‘evidence-based medicine’. Het gevolg van deze benadering is dat veel fytotherapeutica buiten de boot vallen. Het merendeel van de fytotherapeutica is nog afkomstig uit de traditionele geneeskunde van vele eeuwen geleden. Betrouwbaar onderzoek naar de werkzaamheid is meestal nooit verricht. Voor fabrikanten van fytotherapeutica is het beslist geen optie dergelijk onderzoek te laten uitvoeren, omdat een en ander veel geld kost en er een niet geringe kans is dat het preparaat minder werkzaam is dan bestaande moderne geneesmiddelen. Desondanks bestaat er bij patiënten een toenemende belangstelling voor fytotherapeutica als vervanging van reguliere geneesmiddelen of als aanvulling daarop. Om aan die belangstelling tegemoet te komen, hebben deskundigen geprobeerd de fytotherapeutica in te delen op basis van de bewijzen van hun werkzaamheid. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bewezen werkzaamheid, plausibele werkzaamheid en traditionele toepassing waarbij nooit enig bewijs is geleverd van de werkzaamheid. In onderstaande tabel zijn de in Nederland gangbare fytotherapeutica uit de eerste twee categorieën vermeld.
Het is een misvatting dat fytotherapeutica geen bijwerkingen zouden hebben. Er zijn veel planten die zeer giftig zijn. Zo ontstond bij tientallen Belgische vrouwen ernstige nierschade omdat zij fytotherapeutische vermageringsmiddelen hadden gebruikt met daarin Aristolochia, zie ook kruidenmiddelen in het onderdeel 'Alternatieve Geneesmiddelen' in de sectie 'Algemeen'. Het gebruik van dergelijke giftige planten als fytotherapeuticum is in veel landen wettelijk aan banden gelegd of zelfs geheel verboden. Desondanks worden mogelijk schadelijke kruiden nog steeds in (sommige mengsels van) fytotherapeutica verwerkt. Er zijn nog steeds veel Chinese-kruidenwinkeltjes waar allerlei kruidenmengsel worden verkocht, maar waarvan niemand weet wat er precies in zit. Ook is geconstateerd dat sommige fytotherapeutica ongewenste interacties kunnen veroorzaken met reguliere geneesmiddelen. Een voorbeeld dat enige jaren geleden aan het licht kwam, is dat van sint-janskruid-preparaten (hypericum extract, Hypericum perforatum, Hyperiplant®, Laif®). Deze prepraten blijken de bloedspiegel van een aantal gelijktijdig gebruikte geneesmiddelen te verlagen. In diverse gevallen zijn daardoor ernstige complicaties ontstaan (zie ook bijwerkingen in het onderdeel 'Depressieve Stoornissen' in de sectie 'Hersenen & Zenuwstelsel'). Functie of fictie? Mensen willen tegenwoordig gemakkelijk en snel eten, maar daarnaast hechten ze steeds meer waarde aan gezondheid en vitaliteit. De producenten van verrijkt voedsel en van voedingssupplementen zijn daar handig op in gesprongen door producten met allerlei gezondheidsclaims op de markt te brengen. Het ene product zegt te helpen bij het verlagen van het cholesterolgehalte, het andere claimt de weerstand te verhogen, en van met calcium verrijkte zuivelproducten krijg je sterke botten. De gezondheidsclaims vliegen de pan uit, maar de consument ziet door de bomen het bos niet meer. Want hoe kan hij weten wat waar en wat niet waar is? Daar kan hij heel moeilijk achter komen omdat de fabrikanten volgens de Nederlandse wetgeving hun gezondheidsclaims niet hard hoeven te maken. Anders dan geregistreerde geneesmiddelen vallen verrijkte voedingsproducten, voedingssupplementen, fytotherapeutica en de meeste vitaminen en spoorelementen onder de Warenwet. Dat betekent dat deze producten niet door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen worden getoetst, zoals dat bij echte geneesmiddelen wel gebeurt. Het betekent ook dat er voor reclame-uitingen andere richtlijnen gelden. Een tamelijk populair product is bijvoorbeeld ubiquinon ook wel Q10 genoemd. Het wordt aangeprezen als een middel tegen loszittende tanden en energietekorten. Er zijn echter onvoldoende bewijzen om dat hard te maken. Dat geldt eigenlijk ook voor de antioxidante werking van een aantal vitaminen. Toch mogen de fabrikanten ongelimiteerd reclame maken met deze onbewezen gezondheidsclaims. Sinds 1998 bestaat er wel een vrijwillige gedragscode voor de fabrikanten, maar vrijwel niemand houdt zich daaraan. De Consumentenbond heeft terecht gepleit voor wettelijke regels om misleiding van de consument te voorkomen, maar tot nu toe zonder resultaat. Externe links: |