VAN
VOEDING tot DOPING
DOPING
Als we het tegenwoordig over ‘doping’ hebben,
bedoelen we eigenlijk het verboden en schadelijk gebruik van stoffen om
(sport)prestaties te verhogen. Dat is beslist niet altijd het geval geweest. Het
woord doping is afgeleid van het Engelse ‘dope’, dat letterlijk dikke
saus of smeersel betekent. In het spraakgebruik kreeg de term ook de betekenis
van ‘bedwelmende drank’ of ‘opwekkend middel’ en had toen zeker niet de
ongunstige klank die het nu wél heeft. We moeten ook beslist niet denken dat
doping iets is van onze tijd. De Grieken kenden vóór jaartelling al een
speciaal dieet dat de lichaamsconditie verbeterde en de prestaties op het
slagveld en tijdens onderlinge krachtmetingen verhoogde. De Inca’s in
Zuid-Amerika kauwden vanaf de vijftiende eeuw al cocabladeren. De cocaïne
uit deze bladeren verminderde de vermoeidheid en de honger en verbeterde de
arbeidsprestaties.
Overigens, de eerste antidopingwet dateert al van 1666! De Hollandse pioniers
die op het eiland Manhattan Nieuw Amsterdam (het latere New York) stichtten,
verhoogden hun werkkracht en verdrongen hun vermoeidheid door het nuttigen van
een brouwsel dat zij uit buskruit trokken. Dit drankje noemden zij ‘doop’.
De slechte invloed die het brouwsel op het lichaam had, was ook toen al voor de
autoriteiten aanleiding een wet uit te vaardigen om het gebruik te verbieden.
Uiteenlopende stoffen
Wanneer spreekt men eigenlijk van doping? Strikt genomen zou je het
gebruik van suiker door een marathonloper al een vorm van doping kunnen
noemen, want daarmee wordt een sterke daling van het bloedsuikergehalte
tegengegaan. Ook het gebruik van een pijnstiller zou doping kunnen worden
genoemd. Zo probeert men immers de pijn van een (oude) blessure te verminderen
zodat men toch kan trainen of presteren. En wat te denken van het gebruik van
grote hoeveelheden vitaminepreparaten (waarvan de gunstige werking
beslist niet vaststaat); of het gebruik van middelen die de menstruatie
uitstellen bij sportvrouwen die moeten presteren? Toch spreken we dan niet van
doping. In de praktijk gaat het bij doping om het gebruik van (genees)middelen
die prestatieverhogend zouden werken en die schadelijke
bijwerkingen hebben.
In de zomer van 1967 werd de wereld zich pas echt bewust van de kwalijke
gevolgen van doping in de sport. Toen overleed de Britse wielrenner Tom Simpson
in de Tour de France aan de gevolgen van een te grote hoeveelheid amfetamine.
Sindsdien is de controle op het gebruik van deze en andere stimulerende middelen
veel strenger geworden. Op initiatief van een aantal nationale en internationale
sportorganisaties (onder andere het Internationaal Olympisch Comité, IOC) werden
lijsten met dopingmiddelen opgesteld, waarvan het gebruik verboden is. De
officiële definitie van doping luidt: een overtreding van één of meer bepalingen
uit de Wereld Anti-Doping Code, de basis van alle internationale
dopingreglementen. Deze Code is opgesteld door het Wereld Anti-Doping
Agentschap (WADA) en geldt wereldwijd, voor alle landen en alle
sportorganisaties die de Code hebben ondertekend. De belangrijkste regel is
uiteraard dat er geen verboden middelen in het lichaam van de sporter aanwezig
mogen zijn. Er zijn echter ook regels aangaande het bezit van doping, het
meewerken aan dopingcontroles en medeplichtigheid aan het gebruik van doping.
De dopinglijst wordt elk jaar samengesteld door het WADA. Een middel of methode
kan op de dopinglijst worden geplaatst indien deze aan minimaal twee van de
volgende drie criteria voldoet:
- het is een (mogelijk) prestatiebevorderend middel;
- het is (mogelijk) schadelijk voor de gezondheid;
- het gebruik ervan is in strijd met de basisnormen en -waarden van de sport
(de zogenaamde 'spirit of sport').
In de praktijk vinden controles meestal plaats door de analyse van
urinemonsters. Ook worden bloedcontroles uitgevoerd, maar dat is nog niet
gangbaar in alle takken van sport. Meestal zijn bloedcontroles gericht op het
bijhouden van zogenaamde bloedpaspoorten. Deze paspoorten hebben tot doel
schommelingen in het bloedbeeld - vooral van de bloedkleurstof hemoglobine,
de bloeddikte (hematocriet: het percentage bloedcellen in het bloedvolume) en de onvolgroeide
rode bloedcellen (reticulocyten), vast te leggen om zo het gebruik van
doping te kunnen ontdekken.
De dopinglijst is ingedeeld in groepen. In de eerste groep staan de middelen en
methoden die te allen tijde zijn verboden. De tweede groep is alleen in
wedstrijdverband verboden, terwijl de derde groep alleen bij bepaalde sporten
zijn verboden.
In het juli-nummer van het Geneesmiddelenbulletin
(2016) staat een overzicht van het actuele wetenschappelijke bewijs voor de
werkzaamheid van de diverse groepen middelen uit de WADA-dopinglijst. Het blijkt
dat goed opgezette wetenschappelijke studies (voor wetenschappers zijn dat
zogenaamde gerandomiseerde dubbelblinde en placebogecontroleerde
studies) zeer schaars zijn. Dat heeft onder meer te maken met de volgende zaken. De dopinglijst is officieel alleen van toepassing
voor wedstrijdsporters en om de prestatiebevorderende werking goed in te kunnen
schatten is dus onderzoek bij wedstrijdsporters noodzakelijk. Maar dat is
vrijwel onmogelijk omdat zij tijdens het dopinggebruik ten behoeve van het
onderzoek niet aan officiële wedstrijden mogen meedoen. Het meeste onderzoek
heeft daarom plaatsgevonden bij recreatieve sporters en deze groep verschilt
vaak aanzienlijk van wedstrijdsporters wat betreft prestatieniveau. Een ander
punt is dat heel weinig onderzoek is verricht naar de prestatiebevorderende
werking van doping bij vrouwen. Over de effecten van doping bij vrouwen is
daarmee dus nog zeer weinig bekend. Bij de best onderzochte middelen - de
anabole steroïden, testosteron en EPO - bestaan uit de
praktijk aanwijzingen dat zij de sportprestaties kunnen verbeteren, maar
wetenschappelijk gezien blijft het bewijs mager.
Wordt een
sporter betrapt op het gebruik van zo’n middel, dan wordt hij uitgesloten van
deelname aan wedstrijden. Een aantal van deze stoffen (zoals cocaïne en
amfetaminen) vallen in Nederland onder de Opiumwet en mogen alleen
onder strikte medische controle worden gebruikt (zie ook
Opiumwet in de sectie 'Verslaving').
Worden deze stoffen door sporters gebruikt, dan lopen zij niet alleen het risico
dat zij door hun sportbond geschorst worden, maar ze riskeren zelfs een
gevangenisstraf.
Stimulantia
Zoals de naam al aangeeft, hebben deze stoffen een stimulerende werking: ze
onderdrukken vermoeidheidsverschijnselen, verbeteren de stemming en het
zelfvertrouwen en bevorderen lichamelijke activiteit. De bekendste
stimulantia zijn amfetamine, cocaïne en het zwak
stimulerende coffeïne
(sommigen zeggen cafeïne). Vroeger (tegenwoordig wat minder) waren ze
vooral populair bij duursporten zoals wielrennen, omdat ze de natuurlijke
waarschuwingssignalen (vermoeidheid, pijn) onderdrukken. Toch is nooit helemaal
duidelijk geworden of ze echt prestatieverhogend werken. Eén van de bijwerkingen
is dat de coördinatie afneemt. En dat kan in een sprintend wielerpeloton tot
zeer gevaarlijke situaties leiden! Andere bijwerkingen liegen er ook niet om:
onrust, slapeloosheid, ontregeling van de lichaamstemperatuur, uitputting en
stijging van de bloeddruk. Kortom, door deze middelen te gebruiken loopt men
beslist grote risico’s.
Amfetaminen hebben een stimulerende werking op het centrale
zenuwstelsel (hersenen) met name doordat zij de afgifte van de
boodschapperstoffen noradrenaline en dopamine bevorderen. Vanwege
dit werkingsmechanisme is het niet aannemelijk dat ze leiden tot een hogere
maximale sportprestatie. Maar ze maken het waarschijnlijk wel mogelijk om
bepaalde prestaties langer vol te houden, omdat ze de signalen van vermoeidheid
onderdrukken. Hoewel ze al heel lang bekend zijn in de (top)sport is hun
werkzaamheid op sportprestaties nooit serieus onderzocht.
In de fitness-business is het supplement Craze®
mateloos populair. Je krijgt er 'eindeloze energie' van, je spieren worden er
fantastisch door opgepompt, het bezorgt je meer concentratie en je krijgt er
enorm veel zelfvertrouwen van. De fabrikant belooft op zijn website dan ook 'de
beste workout van je leven'. En misschien ook wel de meest schadelijke.
Craze® bevat namelijk een stof die sterk lijkt op methamfetamine (ook
bekend als 'meth'), dat evenals
amfetamine (zie ook 'Cocaïne,
Amfetaminen & XTC' in de sectie 'Verslaving' ) een sterk oppeppend
middel is en zeer verslavend. Gebruik ervan kan leiden tot hartritmestoornissen,
een sterk verhoogde bloeddruk, hartaanvallen, hersenbloedingen en psychotische
reacties. In Nederland wordt het middel vooral verkocht via webwinkels.
Een ander middel uit deze groep is efedrine, dat
alleen in zeer hoge doseringen een stimulerende werking heeft.
Testosteron & anabole steroïden
Deze stoffen zijn in de sportwereld in korte tijd mateloos populair geworden en
hebben de bovengenoemde stimulantia grotendeels verdrongen. Breed
uitgemeten dopingaffaires zoals van Ben Johnson, de Oost-Europese
gewichtheffers en Katrin Krabbe liggen nog vers in het geheugen. Het zijn
stoffen die de aanmaak van eiwit in het lichaam bevorderen en de afbraak daarvan
tegengaan. Men spreekt dan ook van een eiwitsparende of anabole
werking. Ze zijn ontwikkeld uit het mannelijk geslachtshormoon
testosteron (in
het onderdeel 'Geslachtshormonen' in de
sectie 'Hormonen & Stofwisseling'), dat zelf ook op de dopinglijsten
staat. De wielrenner Gert-Jan Theunisse kan daarover meepraten (zie
kader).
wel of niet testosteron gebruikt?
|
Nog steeds is niet duidelijk of Gert-Jan
Theunisse testosteron in de Tour de France 1988 heeft gebruikt of niet. Dat heeft te
maken met de manier waarop de dopingcontrole wordt uitgevoerd: niet
het testosteron zelf wordt getest (het is immers een
lichaamseigen hormoon en zal dus altijd aantoonbaar zijn), maar de
verhouding tussen testosteron en epitestosteron (een
afbraakproduct van testosteron in het lichaam) in de urine.
Is die verhouding hoger dan zes, dan is de kans groot dat
lichaamsvreemd testosteron is gebruikt. Theunisse, bij
wie reeds enkele malen een te hoge
testosteron-epitestosteronverhouding was vastgesteld, ontkende
ten stelligste ooit testosteron te hebben gebruikt. Hij
beriep zich op het feit dat door extreem zware lichamelijke
inspanning, zoals het rijden van een Tour-etappe, de norm op een
natuurlijke manier werd overschreden. Deskundigen sluiten niet uit
dat hij indertijd mogelijk ten onrechte is geschorst. |
In bepaalde takken van sport staat vooral de spierkracht op de voorgrond. De
enorme explosieve kracht die een atleet of wielrenner nodig heeft, is essentieel
voor het leveren van topprestaties. Om de spierkrachtontwikkeling te versnellen,
kunnen behalve testosteron ook
anabole steroïden
(in het onderdeel 'Geslachtshormonen' in de sectie 'Hormonen &
Stofwisseling') worden gebruikt
omdat ze een anabole werking hebben. Vooral in de opbouwfase tijdens intensieve
trainingsperioden kunnen deze stoffen belangrijk zijn voor de ontwikkeling van
de spiermassa en bevorderen ze een sneller herstel na geleverde
krachtsinspanningen. Daarnaast kunnen ze effecten op het gedrag hebben, zoals
een grotere agressiviteit en trainingsmotivatie. Behalve een forse toename van
de lichaamsomvang hebben de gebruikers meer energie (en vaak ook een verhoogde
geslachtsdrift). Stemmingstoornissen kunnen zelfs leiden tot gewelddadigheden en
crimineel gedrag.
Onderzoek bij mannen heeft overigens nooit aangetoond dat androgene
steroïden
(vaak ook androgenen genoemd)
en anabole steroïden (vaak ook anabolen genoemd) – ondanks de toename van spiermassa en
spierkracht – de prestaties bij duursporten verbeteren. Bij krachtsporten als
gewichtheffen of diskuswerpen is dat zeer waarschijnlijk wél het geval. Bij vrouwen lijkt dat
anders te zijn. Bij hen zijn er wel degelijk sterke aanwijzingen dat het gebruik
van deze stoffen de prestaties in vrijwel alle takken van sport verbetert.
Een bekend anabole steroïd is nandrolon (Deca-Durabolin®),
dat per injectie moet worden toegediend. Dit middel is officieel geregistreerd
in Nederland; de officiële indicatie is: ernstige botontkalking na de menopauze
en bloedarmoede door nierziekten. De meeste andere anabole steroïden (en dat
zijn er nogal wat) zijn dat niet en zijn dus illegaal. Testosteron dat
net als nandrolon een officieel geregistreerd geneesmiddel is, kan zowel per injectie (Nebido®, Sustanon®)
als via de mond (Andriol®)
of met een huidgel (Androgel®, Testavan®, Tostran®)
worden toegediend.
Bijwerkingen
De bijwerkingen ontstaan niet direct, zoals bij de stimulantia,
maar pas na verloop van tijd:
-
vermindering
van de vruchtbaarheid door effecten op de spermaproductie;
-
verstoring
van de vethuishouding, met op den duur een verhoogd risico op hart- en
vaatziekten;
-
het extra
vasthouden van water en zouten door het lichaam, waardoor de bloeddruk kan
stijgen;
-
acne en
haaruitval;
-
sommige
anabolen kunnen leverafwijkingen veroorzaken, misschien zelfs leverkanker;
-
bij vrouwen:
stemverlaging en het ontstaan van een mannelijke beharing.
Bloeddoping & EPO
Bij bloeddoping neemt het uithoudingsvermogen toe doordat de
zuurstofcapaciteit van het bloed wordt verhoogd. Zes tot twaalf weken vóór de
wedstrijd wordt bij de sporter een flinke hoeveelheid bloed afgenomen, waarna de
rode bloedcellen vlak voor de wedstrijd weer worden teruggegeven. Door de extra
hoeveelheid hemoglobine kan het bloed dan meer zuurstof transporteren.
Hoewel een betrouwbare controletest ontbrak, heeft het IOC bloeddoping indertijd
toch in de dopinglijst opgenomen. Risico’s van bloeddoping zijn zeker niet uit
te sluiten, zoals infecties (hepatitis, aids) en bloedklontering, vooral als
niet het eigen bloed van de sporter wordt gebruikt.
EPO is de afkorting van epoëtine (in
Nederland verkrijgbaar onder de namen: Abseamed®,
Binocrit®, Eprex®, NeoRecormon®, Retacrit®) of
erytropoëtine, een door de nieren geproduceerd lichaamseigen
hormoon dat de aanmaak van rode bloedcellen (erytrocyten) stimuleert (zie
ook de sectie 'Nieren en Urinewegen'). In de geneeskunde wordt
epoëtine gebruikt bij patiënten met ernstige bloedarmoede door nierziekten
(o.a. bij dialysepatiënten) en tijdens en na chemotherapie bij bepaalde vormen van kanker. Wanneer sporters EPO
inspuiten, neemt het aantal rode bloedcellen toe, waardoor meer zuurstof van de
longen naar de spieren kan worden getransporteerd. Bij duursporters als
langlaufers, wielrenners en langebaanschaatsers werkt dat prestatieverhogend. In
de jaren tachtig van de vorige eeuw was al duidelijk geworden dat door
bloeddoping de tijd over 10 kilometer hardlopen met circa 70 seconden werd
verkort, een prestatieverbetering van ongeveer 3 tot 4 procent. Dat kan het
verschil betekenen tussen winnen en laatste worden. Met EPO werden soortgelijke
resultaten vastgesteld.
Sinds de introductie in 1987 konden de sporters EPO ongestoord gebruiken,
omdat er geen goede urine- of bloedtest beschikbaar was. Het probleem bij de
opsporing was dat EPO ook door het lichaam zelf wordt aangemaakt. In een
test kon geen onderscheid worden gemaakt tussen de lichaamseigen en de
geïnjecteerde EPO. Sinds de Olympische Spelen in Sydney (2000) is dat veranderd.
Met een gecombineerde urine- en bloedtest kan worden vastgesteld of een sporter
het verboden middel heeft gebruikt (zie ook kader hierna). Sinds het najaar van
2001 is er een nieuw soort EPO beschikbaar en op de (zwarte) markt verschenen. Het heet
darbepoëtine (Aranesp®). Het enige verschil met EPO is dat
het een tweemaal zo lange werking heeft.
EPO-gebruik is een stuk minder schadelijk dan het gebruik van androgene
en anabole steroïden. Het kan leiden tot stijging van de
bloeddruk en griepachtige symptomen (hoofd- en gewrichtspijn, gevoel van zwakte,
duizeligheid en vermoeidheid), vooral in het begin van het gebruik. EPO
leidt – zoals bedoeld – tot een toename van het aantal rode bloedcellen, met als
gevolg dat het bloed wat stroperiger wordt. Daardoor kan een soort trombose
(bloedklontering) ontstaan, met als gevolg weefsel- en orgaanschade. De acute
dood van een aantal jonge wielrenners zou hiermee in verband kunnen staan, maar
dat is nooit afdoende bewezen.
Toch hier een kanttekening met betrekking tot de
werkzaamheid van EPO. Eigenlijk iedereen die zich op welke manier dan ook
met het gebruik van EPO in de sport bezighoudt, gaat er doorgaans
automatisch vanuit dat EPO de sportprestaties verhoogt. Maar is dat wel
zo en zo ja is dat wetenschappelijk hard gemaakt? In de zomer van 2013 verscheen
namelijk in de British Journal of Clinical Pharmacology het artikel
'Erythropoietin doping in cycling: Lack of evidence for efficacy and a negative
risk-benefit'. In dit stuk wordt een samenvatting gegeven over wat er bekend
is over de werkzaamheid van EPO in de wielersport. Daarbij is gekeken wat
de invloed is van EPO op de maximale zuurstofopname (VO2max),
de verzuringsdrempel en de arbeidsefficiëntie (hoe efficiënt je met energie
omgaat om bijvoorbeeld een snelheid van 40 km/uur te halen). Het blijkt dat
EPO weliswaar de VO2max kan verbeteren maar niet de
verzuringsdrempel en de arbeidsefficiëntie. Aangezien vooral deze laatste
factoren het leveren van topprestaties lijken te bepalen, concluderen de
onderzoekers dat het bewijs voor een prestatieverhogend effect door EPO
ontbreekt, terwijl het gebruik van EPO wel in verband wordt gebracht met
mogelijk ernstige bijwerkingen op hart en vaten en een verhoogde kans op
trombose.
Dopingcontrole
|
Het
uiteindelijke doel van de dopingcontrole is het gebruik van verboden
middelen tegen te gaan. Tot voor kort werden steekproefsgewijs
urinemonsters van de sporters afgenomen en op de aanwezigheid van
verboden stoffen onderzocht. De winnaar van een belangrijke
wedstrijd kon en kan er nog steeds op rekenen dat hij of zij
verplicht in een flesje moet plassen. Toch zijn de meeste
deskundigen ervan overtuigd dat het dopinggebruik er niet minder
door wordt. De wetenschap heeft steeds betere en gevoeliger methoden
ontwikkeld om verboden stoffen in urine op te sporen, maar de
frauderende (top)sporter – geadviseerd door trainers, soigneurs,
sportartsen en farmaceutische bedrijven – vindt altijd wel weer een
ander middel dat nog moeilijker is op te sporen dan het vorige. Het
aantal positieve controles is dan ook al jaren betrekkelijk laag:
ongeveer 2 tot 3 procent. Maar hoe zit het nu met het werkelijke
gebruik? Deskundigen zijn het erover eens dat een sporter die het
een beetje slim aanpakt, nooit wordt betrapt!
Tijdens de Olympische Winterspelen in Lillehammer in februari 1994
werden naast de bestaande urinetests ook bloedtests ingevoerd. Met
een paar druppels bloed, die worden afgenomen door een prikje in
vinger of oorlel, kan de controleur veel nauwkeuriger vaststellen of
een sporter verboden stoffen heeft gebruikt. Bovendien kan
bloeddoping worden aangetoond door eenvoudig de hematocriet
(het percentage bloedcellen in het bloedvolume) te meten.
Tegenwoordig worden onaangekondigd bloedmonsters afgenomen, ook
tijdens trainingen. Als de hematocriet te hoog is (bij mannen hoger
dan 51 procent en bij vrouwen hoger dan 47 procent), is het
vermoeden gerechtvaardigd dat de sporter EPO heeft gebruikt.
Echt bewezen is het dan nog niet, want een hoge hematocrietwaarde
kan ook het gevolg zijn van een hoogtestage. Voor het definitief
aantonen van verboden EPO-gebruik wordt een gecombineerde
urine- en bloedtest gebruikt, die sinds de Zomerspelen van Sydney in
2001 beschikbaar is. Bij de Winterspelen in Salt Lake City zijn al
de eerste sporters betrapt op het gebruik van het fonkelnieuwe
EPO-achtige preparaat darbepoëtine (Aranesp®).
De toekomstige dopingcontroleur zal geconfronteerd worden met geheel
nieuwe technieken. Nieuwe vormen van doping zullen gebaseerd zijn op
gentherapie (zie ook 'Gentherapie' in de sectie 'Algemeen'),
zo verwachten deskundigen. Door het inbrengen van een extra gen in
bepaalde weefsels of organen zou in principe de vorming van
groeifactoren kunnen worden gestimuleerd, met als resultaat meer
spierweefsel of een verhoogde longcapaciteit. Dat een en ander geen
hemelfietserij is, bewijzen dierexperimenten waarbij een synthetisch
gen voor de vorming van IGF-1 (‘insuline-like growth
factor-1’) werd ingespoten in de spieren bij muizen. Twee jaar
later blijken de muizen 60 procent meer spiermassa te bezitten dan
gewone muizen. Sommige deskundigen denken dat binnen enkele jaren de
eerste genetisch gemanipuleerde atleten stiekem aan
wedstrijden zullen meedoen. Om niet achter de feiten te blijven
aanlopen, zullen er op korte termijn nieuwe opsporingstechnieken
moeten worden ontwikkeld om deze nieuwe gentechnieken te kunnen
aantonen. |
Overige middelen
Bètablokkers
In de geneeskunde zijn bètablokkers belangrijke
geneesmiddelen onder meer bij hoge
bloeddruk en hartziekten (zie
de sectie Bloed & Bloedsomloop). In bepaalde sporten zijn ze
echter verboden zoals bij het boogschieten en in de schietsport (onderdeel bij de
biathlon). Het gaat daarbij om het onderdrukken van beven en trillen (tremoren)
bijvoorbeeld door wedstrijdspanning en het verlengen van de periode tussen de
hartslagen, wat bij de schietsport van essentieel belang is. Bij de meeste
andere sporten zullen bètablokkers eerder negatieve effecten op de
prestaties hebben dan positieve, vanwege hun remmende werking op de hartfunctie.
Clenbuterol
Dit is een stof die vooral in de
veehouderij populair is als groeibevorderaar. Het is beslist geen anabool
steroïd, zoals vaak wordt beweerd, maar heeft wel een groeibevorderende
(anabole) werking. In de geneeskunde (voornamelijk in Duitsland) wordt clenbuterol
voorgeschreven aan astmapatiënten ter bestrijding van acute benauwdheid. In
Nederland is clenbuterol alleen geregistreerd als diergeneesmiddel, maar
werd door de anabole werking zeer populair in de vleesindustrie. Mede door de
vetsplitsende (lipolytische) werking wordt dit middel ook door sporters
gebruikt om de hoeveelheid vet in het lichaam te verminderen. Er zijn alleen
onderzoeken over de werkzaamheid bij dieren gepubliceerd en niet over het effect
van clenbuterol op de prestaties van sporters.
Corticosteroïden
Zie ook
bijnierschorshormonen
in de sectie 'Hormonen & Stofwisseling'), ze worden nogal eens in de
wielersport gebruikt en wel om twee redenen. Een min of meer medische reden is
het tegengaan van de negatieve invloed die spier- en peesontstekingen op de
prestaties hebben. De tweede reden is de stemmingsverbeterende werking, zodat
men beter kan ‘afzien’. Aan de andere kant hebben corticosteroïden ook
een katabole werking, dat betekent afbraak van weefsel. Er zijn tot
dusver weinig concrete aanwijzingen dat ze een prestatiebevorderende werking
hebben. Toch blijkt dat sporters ook zonder medische indicatie deze stoffen
gebruiken. Op dit moment zijn orale (via de mond), intraveneuze (injectie via
een ader), intramusculaire (injectie via spierweefsel) en rectale (via de anus)
toedieningen verboden. Inhalaties (via een dosisaerosol of poederinhalator aan
de longen), neussprays of huidtoedieningen (via een zalf of crème) zijn wel
toegestaan.
Creatine
Is in het begin van de jaren
negentig van de vorige eeuw vooral populair geworden bij sprinters. Het speelt
als lichaamseigen stof een belangrijke rol bij de snelle energieoverdracht in de
spieren. Door iedere dag zeer veel vlees en vis te consumeren, kan de
lichaamsvoorraad worden verhoogd, maar met zuivere creatine in opgeloste
vorm gaat dat heel wat sneller. Creatine wordt als voedingssupplement
beschouwd en staat dan ook niet als verboden middel op de dopinglijst van het
IOC en het WADA. De meningen over de mogelijke prestatieverbeteringen lopen nogal uiteen. Op
fysiologische gronden zou creatine alleen effect kunnen hebben als de
sportprestatie niet langer dan 30 seconden duurt. Voorzover bekend heeft
creatine geen bijwerkingen.
Groeihormoon
Oftewel somatropine (in Nederland verkrijgbaar onder de namen: Genotropin®,
Humatrope®, Norditropin®, Nutrinopinaq®, Omnitrope®, Zomacton®); is evenals EPO een eiwitachtig
hormoon dat in het lichaam wordt aangemaakt (zie ook
hormonen
in de sectie 'Hormonen &
Stofwisseling'). De veronderstelde werking is gebaseerd op een verhoogde
eiwitopbouw en een toegenomen stofwisseling. Het is een middel dat in de wereld
van de krachtsport sterk in de belangstelling staat. In wetenschappelijk
onderzoek uit 2010 is aangetoond dat groeihormoon ook de sprintsnelheid
verhoogt, maar geen invloed heeft op het uithoudingsvermogen van sporters. Het
sprintvermogen op de 100 meter kan volgens de onderzoekers een voordeel
opleveren van 0,4 seconde indien groeihormoon in combinatie met
testosteron wordt geïnjecteerd.
Meldonium
Begin 2016 is meldonium vaak in het nieuws geweest vanwege
vele dopingzaken. Het is een geneesmiddel dat in de Oost-Europese landen
gebruikt wordt bij hartfalen en na een hartinfarct. In Nederland is het middel
niet geregistreerd. De geneeskundige claims met betrekking tot verbetering van
de hartfunctie zijn tamelijk veelomvattend, maar het effect bij gezonde
mensen is vooralsnog niet overtuigend aangetoond, laat staan bij sporters. De
stof dook op bij dopingcontroles voordat de geclaimde werking bekend was in de
Westerse wereld. Het WADA besloot de stof te verbieden, maar moest in de loop
van 2016 toegeven dat er eigenlijk te weinig gegevens bekend zijn om definitieve
conclusies te trekken uit de tot dan toe bij sporters afgenomen dopingtesten.
Narcotica
(opiaten, opioïden)
In Nederland worden ze
meestal opiaten of opioïden genoemd, morfine-achtige
stoffen met een sterke pijnstillende werking (zie ook
pijnbestrijding de sectie 'Pijn
&
Pijnbestrijding'). Deze stoffen zijn beslist niet prestatiebevorderend, maar
door de stemmingsverbetering mogelijk van belang bij ‘afzien’. Een andere reden
dat ze op de dopinglijst staan is om een (bijna) geblesseerde sporter tegen
zichzelf te beschermen en niet vanwege de prestatiebevorderende werking. Ze staan in de
Opiumwet (zie ook de sectie 'Verslaving'); het illegale gebruik is dus
strafbaar! Andere pijnstillers zoals tramadol en codeïne zijn wel
toegestaan, evenals alle NSAID's.
Plaspillen (diuretica)
Geven een snelle ontwatering. In de sport worden ze onder meer
gebruikt om snel lichaamsgewicht te verliezen, zodat de sporter in een lagere
gewichtsklasse (bijvoorbeeld bij boksen, judo, gewichtheffen) kan uitkomen. Bij
sporten waarbij de zwaartekracht van belang is bij het eindresultaat zoals
schansspringen kan snel en tijdelijk gewichtsverlies een voordeel zijn. De
belangrijkste reden waarom deze middelen op de dopinglijst staan, is echter dat
ze het gebruik van andere verboden middelen maskeren. De toegenomen urineproductie
verlaagt de concentratie van het dopingmiddel in de urine (bijvoorbeeld stimulantia of
anabole steroïden), waardoor de dopingcontrole wordt misleid. In dit
verband kan ook probenecide worden genoemd; het is geen plaspil maar remt
wél de uitscheiding van bepaalde stoffen in de urine, waaronder anabole
steroïden en testosteron.

Externe links:
http://www.dopingautoriteit.nl
(Stichting Anti-Doping Autoriteit Nederland)
https://www.apotheek.nl
(Apotheek.nl; KNMP)
Terug |